Prostaatcarcinoom
heeft op moleculair niveau een hoge graad van inter-patiënt heterogeniteit,
maar tot op heden is de behandeling nog niet moleculair gestratificeerd. Er is
behoefte aan de identificatie van predictieve biomarkers om een meer op de individuele
patiënt toegesneden behandeling mogelijk te maken, schrijven prof. Johann de
Bono (Royal Marsden NHS Foundation Trust, Londen) en collega’s in een artikel
dat vandaag wordt gepubliceerd in The New
England Journal of Medicine.1 In de publicatie presenteren ze uitkomsten van de TOPARP-A studie. TOPARP-A was een fase 2-studie van de
PARP-remmer olaparib voor metastatisch castratieresistent prostaatcarcinoom. De
onderzoekers zochten naar een correlatie tussen de respons op olaparib en
moleculaire kenmerken van de tumoren.
Deelnemers
aan de studie waren vijftig mCRPC-patiënten. Alle patiënten waren eerder
behandeld met docetaxel; 49 patiënten hadden ook abirateron of enzalutamide gekregen,
en 29 cabazitaxel. Respons op olaparib 400 mg tweemaal daags werd gezien in
zestien van de 49 evalueerbare patiënten (33%; 95%-bti 20-48%). Twaalf van de
patiënten met respons werden meer dan zes maanden met olaparib behandeld.
In tumoren
van zestien van de 49 evalueerbare patiënten werden met next-generation sequencing deleties of abnormaliteiten gezien in
genen die betrokken zijn bij herstel van DNA-schade (BRCA1/2, ATM, Fanconi’s
anemie genen, en CHEK2). Veertien van
deze zestien patiënten (88%) hadden een respons op olaparib. Respons op
olaparib werd gezien in alle zeven patiënten met BRCA2-verlies, en vier van vijf met ATM-abnormaliteiten. Er waren geen onverwachte bijwerkingen van
olaparib.
De
onderzoekers concluderen dat behandeling met de PARP-remmer olaparib leidde tot
een hoog responspercentage onder patiënten van wie de prostaatcarcinomen niet
meer respondeerden op standaardbehandelingen en die defecten hadden in DNA-repair genes.