Een
contralateraal mammacarcinoom (CBC) wordt behandeld als een onafhankelijke
primaire tumor, hoewel er aanwijzingen zijn voor impact van kenmerken en
behandeling van de eerste tumor (BC1) op het risico en prognose van BC2. Sara
Alkner (Universiteit Lund, Zweden) en collega’s hebben deze associaties
onderzocht in 600 BC1-BC2 paren van CBC-patiënten. De uitkomsten van de studie zijn online gepubliceerd in het European Journal of Cancer.1
Zowel
ER-status als stadium waren sterk gecorreleerd tussen BC1 en BC2 van CBC-patiënten.
Hoewel BC2 de sterkste impact op de mammacarcinoomspecifieke mortaliteit had,
bleef er een invloed van BC1 op de prognose. Vooral patiënten met twee
hoog-stadium tumoren met een kort tijdsinterval hadden een bijzonder slechte
prognose. Zowel eerdere endocriene therapie als radiotherapie waren
gecorreleerd met ER-negativiteit van BC2. Een ER-negatief BC2 was geassocieerd
met slechtere prognose vergeleken met ER-positief BC2 ongeacht de ER-status van
BC1 of eerdere endocriene therapie.
De
onderzoekers concluderen dat bij het bepalen van de geëigende behandeling van
CBC zowel de residuele prognostische impact van BC1, als de mogelijkheid van
contralaterale metastase en de voorafgaande behandeling in aanmerking dienen te
worden genomen. De studie wijst ook op verlies van ER-expressie als ‘endocrine treatment escape mechanism.’
1.Alkner S, Ehninger A, Bendahl P-O et al.
Prognosis, stage and oestrogen receptor status of contralateral breast cancer
in relation to characteristics of the first tumour, prior endocrient treatment
and radiotherapy. Eur J Cancer 2015; epub ahead of print
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)