Prof. Kerri
Winters-Stone (Oregon Health & Science University, Portland) en collega’s
hebben een studie uitgevoerd van de associatie van chemotherapie-geïnduceerde
perifere neuropathie (CIPN) en fysiek functioneren, mobiliteit en valrisico in
een cohort van postmenopauzale vrouwen die chemotherapie hadden gekregen voor
een oncologische aandoening. Winters presenteert de uitkomsten van de studie vandaag
op het 2016 Cancer Survivorship Symposium
in San Francisco.1 De analyse is gebaseerd op baseline-gegevens van 462
Amerikaanse en Britse diabetesvrije vrouwen die deelnamen aan exercise studies.
De
deelneemsters waren 62±6 jaar oud, en de mediane tijd sinds de diagnose was
5,8±4,1 jaar. Tweehonderdtien deelneemsters hadden zelf-gerapporteerde klachten
van CIPN; 252 hadden geen CIPN-klachten. Na correctie voor tijd sinds diagnose
en locatie van kanker (borst versus andere locatie) was er geen significant
verschil tussen beide groepen in maximale beenkracht bij de leg press test. De CIPN-positieve
vrouwen scoorden significant slechter dan de CIPN-negatieve vrouwen op alle
andere onderdelen van de physical
performance battery (p<0,05). Ze wandelden minder snel (1,0 m/s versus
1,1 m/s; p<0,01), met kortere passen (129 cm versus 133 cm; p<0,05) en
een lagere pasfrequentie (109/min versus 112/min; p<0,05). Hun
zelf-gerapporteerd fysiek functioneren was slechter (p<0,01). In het jaar
voorafgaand aan de inclusie was 31% van de CIPN-positieve deelneemsters
gevallen, vergeleken met 19% van de CIPN-negatieve deelneemsters (p<0,01).
De
onderzoekers concluderen dat in dit cohort van postmenopauzale chemotherapie-behandelde
overlevers 45% gemiddeld zes jaar na de behandeling klachten van CIPN had, en
dat deze klachten geassocieerd waren met slechter fysiek functioneren,
verminderde mobiliteit, en verhoogd valrisico.
1.2016 Cancer Survivorship Symposium, abstr. 130
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)