Er zijn
aanwijzingen dat verschillende intrinsieke subtypen van mammacarcinoom verschillen
in respons op adjuvante chemotherapie. Prof. Torsten Nielsen (University of
British Columbia, Vancouver) en collega’s hebben deze aanwijzingen nader
onderzocht. Nielsen presenteerde de uitkomsten van de studie op het San Antonio Breast Cancer Symposium.1
De onderzoekers bepaalden de intrinsieke subtypen van 709 mammacarcinomen in
gearchiveerd materiaal van de Danish
Breast Cancer Cooperative Group 77B-studie. In deze studie, uitgevoerd
tussen 1977 en 1983, waren premenopauzale vrouwen met klierpositief invasief
mammacarcinoom groter dan 5 cm gerandomiseerd naar twee chemotherapie-armen (op
basis van cyclofosfamide) en twee niet-chemotherapie armen.
Nielsen en
collega’s identificeerden 165 van de 709 mammacarcinomen als luminal A (op
basis van ER, PR, HER2, Ki67 en basal markers). Er waren 319 luminal B, 58
HER2E en 91 TNBC mammacarcinomen. De patiënten met luminal A tumoren hadden
geen profijt van chemotherapie (tien-jaars invasive
disease free survival HR 1,07; p=0,86); patiënten met niet-luminal
A-tumoren hadden wel profijt van chemotherapie (HR 0,50; p<0,001). Deze
heterogeniteit was statistisch significant (p=0,048).
Nielsen
concludeert dat premenopauzale patiënten met hoog-risico luminal A-tumoren geen
profijt hadden van cyclofosfamide-gebaseerde chemotherapie
1.SABCS,
abstr. S1-08
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)