![Prof. Boe Sorensen](https://cdn.dagensmedicin.dk/wp-content/uploads/sites/3/2014/12/05151239/BoeSandahlSorensen16x9.jpg)
De studie includeerde 76 patiënten met aNSCLC met EGFR-mutatie. In pretreatment plasmamonsters bepaalde de onderzoekers het voorkomen van mede-bestaande oncogene drivers in ctDNA. Deze drivers werden gedetecteerd in monsters van 16 patiënten (21%) en waren geassocieerd met kortere progressievrije overleving (mediaan 6,9 maanden versus 14,4 maanden; HR 2,1; p=0,0355). Concurrente MET-amplificatie werd gezien in monsters van 9 patiënten (12%); deze verandering was geassocieerd met mediane PFS 5,5 maanden (versus 14,4 maanden; HR 4,8; p=0,0007). Concurrente andere oncogene veranderingen dan MET-amplificatie waren geassocieerd met een trend van slechtere PFS (mediaan 9,9 versus 14,4 maanden; (HR 1,20; p=0,76).
De onderzoekers concluderen dat concurrente MET-amplificatie in pretreatment ctDNA monsters van patiënten met EGFR-gemuteerd aNSCLC geassocieerd was met slechtere respons op eerstelijns erlotinib.
1.Clement MS, Boysen Fynboe Ebert E, Meldgaard P, Sorensen BS. Co-ocurring MET amplification predicts inferior clinical response to first-line erlotinib in advanced stage EGFR-mutated NSCLC patients. Clin Lung Cancer 2021.05.002
Summary: A study at Aarhus University (Denmark) found that co-occurring MET amplification in pretreatment ctDNA samples predict inferior clinical response to first-line erlotinib in advanced-stage, EGFR-mutated NSCLC.