De meerderheid van de patiënten had ductaal (85%), ER-positief (95,1%) en PR-positief (86%) MaBC. Slechts 12,4% had graad I-tumoren. Stadium I- en II-ziekte werd gezien in 73% van de patiënten. Er was een significante associatie tussen graad III/IV-tumoren en ductale histologie, ER- en PR-negativiteit, gevorderd stadium, ondergaan van mastectomie en radiotherapie, en mammacarcinoomspecifieke mortaliteit (p<0,05 voor alle associaties). ER-positieve patiënten hadden gedurende de eerste jaren na diagnose betere overall survival (HR 0,69; p=0,03) maar na 7,5 jaar was er geen statitisch significant OS-verschil tussen ER-positieve en ER-negatieve patiënten. In multivariate analyse werd statistisch significant slechtere OS gezien in patiënten met hogere leeftijd, graad III/IV-tumoren, stadium IV-ziekte, geen chirurgie, geen radiotherapie, ER-negatieve tumoren, en geen echtgenoot/echtgenote (p<0,05 voor alle associaties).
De onderzoekers concluderen dat in het afgelopen decennium MaBC meest frequent is gediagnostiseerd in vroeg stadia van de ziekte en met hoog percentage ER-positiviteit; graad I-ziekte wordt echter niet vaak gediagnostiseerd. ER-positiviteit is geassocieerd met betere prognose, vooral tijdens de eerste vijf jaar na de diagnose. Leeftijd bij diagnose, tumorgraad en –stadium, chirurgie, radiotherapie, ER-status en burgerlijke staat hebben impact op OS in MaBC.
1.Leon JP, Zwenger AO, Iturbe J et al. Prognostic factors in male breast cancer: a population-based study. Breast Cancer Res Treat 2016; epub ahead of print