Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Retrospectieve observationele studie van prognostische relevantie van lymfovasculaire invasie in mammacarcinoom (0)
2024-05-22 13:30   ( Nieuws )
Tags:  invasive breast cancer LVI
Er is geen consensus over de prognostische relevantie van lymfovasculaire invasie (LVI) in mammacarcinoom (BC). Een grote retrospectieve observationele studie van het Eerste Geaffilieerde Ziekenhuis van Dalian Medische Universiteit (Liaoning, China) heeft de associatie tussen LVI en uitkomsten van verschillende typen BC geïnventariseerd. Prof. Hongjiang Wang en collega’s publiceren de studie in Breast Cancer Research and Treatment.1

De studie includeerde 2124 patiënten die tussen begin 2012 en eind 2020 in het ziekenhuis van de universiteit behandeld werden. Onder deze patiënten waren 397 (18,7%) LVI-positief en 1727 (81,3%) LVI-negatief. Er was een sterke correlatie tussen LVI en T-stadium en N-stadium. De figuur aat zien dat LVI geassocieerd was met significant slechtere overall survival en ziektevrije overleving. Deze figuur laat de impact van LVI zien op OS in BC-subgroepen, en deze figuur laat de impact van LVI zien op DFS in subgroepen.

De onderzoekers concluderen dat LVI geassocieerd is met agressieve klinisch-pathologische kenmerken en een onafhankelijke ongunstige prognostische factor is in invasief BC.

1.Zhang Y, Wang H, Zhao H et al. Prognostic significance and value of further classification of lymphovascular invasion in invasive breast cancer: a retrospective observational study. Breast Cancer Res Treat 2024-07318-6

Summary: A retrospective study at Dalian Medical University (China) found that lymphovascular invasion is associated with aggressive clinicopathological features and is an independent poor prognostic factor in invasive breast cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Real-world uitkomsten met pirtobrutinib voor recidiverend of refractair mantelcellymfoom (0)
2024-05-22 12:00   ( Nieuws )
Tags:  R R MCL pirtobrutinib
Dr. Enver AydilekMantelcellymfoom (MCL) is een incurabel B-cellymfoom. Pirtobrutinib is een niet-covalente BTK-remmer. In de fase 1-2 BRUIN-studie is bemoedigende objectieve respons van recidiverend of refractair (R/R) MCL op pirtobrutinib gezien, waarna EMA en FDA het middel versneld goedkeurden voor R/R MCL. Dr. Enver Aydilek (Georg-August Universität Göttingen, Duitsland) en collega’s publiceren in Cancer Medicine real-world resultaten met pirtobrutinib voor R/R MCL in een Europees compassionate use program.1

De studie includeerde tien patiënten met R/R MCL, die gemiddeld drie eerdere lijnen systemische therapie hadden gekregen , onder wie negen die eerder aan een BTK-remmer blootgesteld waren geweest. De figuur laat zien dat de best overall response of pirtobrutinib 67% was, en dat tijdens mediaan 8,6 maanden follow-up de mediane duur van respons, progressievrije overleving, en overall survival niet bereikt werd. Er werden geen nieuwe veiligheidssignalen gezien.

De onderzoekers concluderen dat in deze studie pirtobrutinib een veilige en effectieve behandeloptie was voor R/R MCL.

1.Aydilek E, Wulf G, Schwarz F et al. Outcomes of pirtobrutinib for relapsed/refractory mantle cell lymphoma in compassionate use program in Europe. Cancer Medicine 2024.7289

Summary: A retrospective study of patients with R/R mantle cell lymphoma in a compassionate use program in Europe found that pirtobrutinib was a safe and effective treatment option.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Gerandomiseerde fase 2-studie van endocriene therapieën voor mammacarcinoom in mannen (0)
2021-02-05 15:00   ( Nieuws )
Tags:  breast cancer in men endocrine therapies estradiol levels MALE study
Prof. Sibylle LoiblDe impact van endocriene therapieën voor HR-positief mammacarcinoom in mannen op veranderingen in estradiolspiegels is niet bekend. De multicenter gerandomiseerde fase 2-studie MALE in Duitsland heeft deze impact en consequenties voor seksueel functioneren en kwaliteit van leven onderzocht. Prof. Sibylle Loibl (German Breast Group, Neu-Isenburg) en collega’s publiceren de studie in JAMA Oncology.1

MALE werd uitgevoerd in 24 centra. De studie includeerde 56 mannen met HR-positief mammacarcinoom. De patiënten werden voor de duur van zes maanden 1:1:1 gerandomiseerd naar alleen tamoxifen, tamoxifen plus gonadotropin-releasing hormone analogue (GnRHa), of aromataseremmer (AI) plus GnRHa. Het primaire eindpunt van de studie was verandering in estradiolspiegels tussen baseline en drie maanden behandeling. Tot de secundaire eindpunten behoorden veranderingen in estradiol tussen baseline en zes maanden, en seksueel functioneren en kwaliteit van leven na drie en zes maanden behandeling.

Van de 56 patiënten startten 52 de behandeling, en discontinueerden drie de behandeling voortijdig (één in elke arm). Vijftig patiënten waren evalueerbaar voor het primaire eindpunt. De mediane estradiolspiegels waren na drie maanden in de tamoxifengroep gestegen met 67% (+17.0 ng/l), in de tamoxifen plus GnRHa-groep gedaald met 85% (-23,0 ng/l), en in de AI plus GnRHa-groep gedaald met 72% (-18,5 ng/l). Na zes maanden waren de veranderingen in de drie armen +41%, -61%, en -64%. Het seksueel functioneren en de kwaliteit van leven bleven onveranderd in de alleen-tamoxifengroep, en namen af in de twee GnRHa-groepen.

De onderzoekers concluderen dat in mannen met HR-positief mammacarcinoom, vergeleken met alleen tamoxifen, tamoxifen plus GnRHa en AI plus GnRHa resulteerden in verlaging van estradiolspiegels die geassocieerd waren met verslechtering van seksueel functioneren en kwaliteit van leven.

1.Reinisch M, Seiler S, Hauzenberger T et al. Efficacy of endocrine therapy for the treatment of breast cancer in men. Results from the MALE phase 2 randomized clinical trial. JAMA Oncol 2021; epub ahead of print

Summary: The multicenter phase 2 study MALE in Germany randomized male patients with HR-positive breast cancer to tamoxifen alone, tamoxifen plus GnRHa, or aromatase inhibitor plus GnRHa. Patients in the two GnRHa arms experienced a sustained decrease of estradiol levels, associated with impaired sexual function and quality of life.

  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Associatie tussen lymfadenectomie en risico van VTE na chirurgie voor vroeg-stadium endometriumcarcinoom (0)
2021-02-05 14:00   ( Nieuws )
Tags:  lymfadenectomie
Dr. Nawar Latifearly stage endometrial cancer, lymphadenectomy, postoperative venous thromboembolism

Er is geen consensus over de waarde van toevoeging van lymfadenectomie (ND) aan chirurgie voor vroeg-stadium endometriumcarcinoom. Een analyse van de SEER-database heeft de associatie van LND met het risico van postoperatieve veneuze tromboëmbolie (VTE) in patiënten met vroeg-stadium endometriumcarcinoom geïnventariseerd. Dr. Nawar Latif (University of Pennsylvana, Philadelphia) en collega’s publiceren de analyse in Gynecologic Oncology.1

In de database identificeerden de onderzoekers 15.101 patiënten die tussen begin 2000 en eind 2013 hysterectomie ondergingen voor stadium I of II endometriumcarcinoom. Onder deze patiënten waren er 9004 (60%) die ook LND ondergingen. In de LND-groep werd binnen negentig dagen na de ingreep VTE gezien in 346 patiënten (3,8%), versus 140 (2,3%) in de niet-LND groep (RR 1,67; p<0,001). Na correctie voor leeftijd, stadium, graad, comorbiditeiten, en type chirurgie bleef LND een significante risicofactor voor VTE binnen negentig dagen (RR 1,7; p<0,0001). In de groep patiënten die minimaal-invasieve chirurgie ondergingen was LND geassocieerd met verdubbeling van het VTE-risico (RR 1,99; p=0,0014).
De onderzoekers concluderen dat toevoegen van LND aan hysterectomie voor vroeg-stadium endometriumcarcinoom geassocieerd was met verhoogd negentig-dagen postoperatief risico van VTE.

1.Latif N, Oh J, Brensinger C et al. Lymphadenectomy is associated with an increased risk of postoperative venous thromboembolism in early stage endometrial cancer. Gynecol Oncol 2021.01.30

Summary: Analysis of the SEER database found that lymphadenectomy in patients undergoing surgery for early stage endometrial cancer was associated with 70% elevated risk of 90-day postoperative venous thromboembolism.



  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Aneuploïdie drijvende kracht bij evolutie van kanker (0)
2013-11-02 20:56   ( Nieuws )
Tags:  aneuploïdie davoli
In 1914 stelde Theodor Boveri dat ‘specific chromosome constitutions can be produced such that the cells that harbor it are driven to unrestrained proliferation’. 1 In tumoren komen terugkerende aneuploïdiepatronen voor, maar het was niet duidelijk of deze patronen bestaan vanwege de frequentie van iedere afzonderlijke SCNA (somatic copy number alterations) of omdat ze geselecteerd zijn vanwege een tumorigeen fenotype. In een publicatie in Cell bijna honderd jaar later (31 oktober 2013) komen onderzoekers van Harvard Medical School met de hypothese dat cumulatieve fenotypische effecten van veranderingen in aantallen STOP-genen (tumorsuppressorgenen) en GO-genen (oncogenen en voor overleving essentiële genen) leiden tot de selectiedruk die verantwoordelijk is voor het ontstaan van kanker.2 Ze stellen dat hun studieresultaten uitwijzen dat aneuploïdie niet alleen een kenmerk maar ook een drijvende kracht is bij de evolutie van kanker bij de mens.
De onderzoekers, onder leiding van prof. Stephen Elledge (Gregor Mendel professor of Genetics bij HMS) hebben het TUSON (Tumor Suppressor and Oncogene) Explorer computerprogramma ontwikkeld waarmee ze genoomsequentieanalyses hebben uitgevoerd van meer dan 8200 paren monsters van kanker- en gezond weefsel.Op basis van de mutatiepatronen maakten ze een lijst van vermoede oncogenen en tumorsuppressorgenen. Ze vonden veel meer potentiële cancer drivers dan ze hadden verwacht. Ze rangschikten deze kandidaat-genen aan de hand van hun waarschijnlijke effect op de ontwikkeling van kanker, en onderzochten waar op de chromosomen deze genen gewoonlijk voorkomen. Ze zagen dat het aantal tumorsuppressorgenen of oncogenen op een chromosoom gecorreleerd was aan de frequentie waarmee het gehele of gedeeltelijke chromosoom bij kanker is gedeletet of gedupliceerd. Op plaatsen waar de concentratie van STOP-genen verhoogd is en de concentratie van GO-genen verhoogd, daar komt in tumoren vaker chromosoomdeletie voor. Hoe hoger de potentie van de betrokken genen, des te sterker wordt de correlatie.
Het geaccepteerde tumorsuppressormodel van Knudson berust op de Two-Hit hypothese voor het ontstaan van tumoren bij familiaire kanker. De HMS-onderzoekers stellen dat het verliezen of winnen van een enkele kopie van een gen door aneuploïdie eveneens van grote invloed kan zijn op de tumorontwikkeling bij sporadische kanker.

Referenties
1.Boveri T. The origin of malignant tumors. Baltimore (Maryland): Williams and Wilkins
2.Davoli T, XU AW, Mengwasser KE et al. Cumulative Haploinsufficiency and Triplosensitivity Drive Aneuploidy Patterns and Shape the Cancer Genome.Cell 2013, epub ahead of print 31 oktober



  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Alternatieve VEGF-liganden bij resistentie mCRC tegen anti-VEGF therapie (0)
2013-11-01 20:42   ( Nieuws )
Tags:  anti-VGEF therapie lieu mCRC
Behandeling met bevacizumab verbetert vaak de overleving van patiënten met gemetastaseerde colorectaalkanker. Bij veel patiënten treedt evenwel na enige tijd wederom angiogenese op ondanks voortzetting van de VEGF-A blokkade. In preklinische experimenten zijn aanwijzingen verkregen voor het idee dat andere proangiogene factoren dan VEGF-A een rol spelen bij deze vermindering van de gevoeligheid voor behandeling met bevacizumab.
Dit schrijven Christopher Lieu (University of Colorado, Denver) en collega’s in PloS One.1 In het artikel beschrijven ze de uitkomsten van een studie naar de associatie van de niveaus van alternatieve VEGF-liganden met resistentie tegen anti-VEGF therapie bij mCRC-patiënten. Ze voerden hun studie uit bij twee cohorten: het ‘discovery cohort’ en het ‘validation cohort’.
Het discovery cohort bestond uit 42 patiënten die werden behandeld met FOLFIRI plus bevacizumab. In plasmamonsters van de patiënten bepaalden de onderzoekers het verloop in de tijd van de niveaus van PIGF, VEGF-A, VEGF-C en VEGF-D. De plasmamonsters werden verzameld bij aanvang, voor iedere cyclus van de chemotherapie, en ten tijde van progressie. In dit cohort vonden de onderzoekers een toename van VEGF-C met 49% voor progressie, en met 95% tijdens progressie (p<0,01). Ook PIGF was al voor en tijdens de progressie toegenomen, zoals reeds eerder gepubliceerd was.2 VEGF-Dnam niet toe voor de progressie, maar wel tijdens de progressie (met 23%, p=0,05). Bepaling van de VEGF-A niveaus werd verstoord door de aanwezigheid van bevacizumab-gebonden VEGF-A.
Het validation cohort bestond uit 403 mCRC-patiënten van wie tussen 2002 en 2008 bij hun eerste bezoek aan het onderzoekscentrum een plasmamonster werd genomen. De patiënten in dit cohort werden onderscheiden in drie groepen: patiënten bij wie het monster werd genomen voor aanvang van de behandeling, patiënten bij wie het monster werd genomen na progressie op chemotherapie zonder bevacizumab, en patiënten bij wie het monster werd genomen na progressie op chemotherapie plus bevacizumab. In dit cohort vonden de onderzoekers geen toename van VEGF-C na progressie op bevacizumab (vergeleken met niet behandelde patiënten). Wel vonden ze na progressie toename van PIGF (+43%, p=0,02) en VEGF-D (+6%, p=0,01). Patiënten die progressie vertoonden op chemotherapie plus bevacizumab hadden significant hogere niveaus van PIGF (+88%) maar niet van VEGF-C en VEGF-D dan patiënten die progressie vertoonden op behandeling met alleen chemotherapie.
De onderzoekers concluderen dat progressie op bevacizumab-therapie inderdaad gepaard gaat met verhoging van de niveaus van PIGF en VEGF-D. Deze liganden zijn geassocieerd met resistentie tegen bevacizumab-bevattende chemotherapie in mCRC. Op grond van deze studie kan overigens niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een causaal verband tussen de toename van niveaus van de liganden en de progressie. ‘But the correlation we saw is compelling’, aldus Lieu in een interview met Science Daily (28 oktober 2013).

Referenties
1.Lieu CH, Tran H, Jiang Z-Q et al. The association of alternate VEGF ligands with resistance to anti-VEGF therapy in metastatic colorectal cancer. PloS One 2013;8:e77117
2.Kopetz S, Hoff PM, Morris JS et al. Phase II trial of infusional fluorouracil, irinothecan, and bevacizumab for metastatic colorectal cancer: efficacy and circulating angiogenic biomarkers associated with therapy resistance. J Clin Oncol 2010;28:453-459



  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Atypisch leeftijds-specifiek patroon HCC in Peru (1)
2013-09-03 21:05   ( Nieuws )
Tags:  hcc levercelcarcinoom peru
Uit klinisch epidemiologisch onderzoek blijkt dat levercelcarcinoom (HCC) wereldwijd een dominant patiëntenprofiel heeft dat overeenkomt met mannen ouder dan veertig jaar. In Zuid-Amerika komt de ziekte relatief weinig voor. Van alle landen in Zuid-Amerika heeft Peru de hoogste incidentie van HCC. In een artikel in PloS One beschrijven de Franse onderzoekers Stéphane Bertani en zijn collega’s een onderzoek naar de klinische epidemiologie van HCC in Peru.1 Ze vinden een atypisch leeftijds-specifiek patroon bij de Peruviaanse HCC-patiënten.
Bertani en coauteurs hebben een retrospectieve analyse gemaakt van de patiëntendossiers van 1.541 HCC-patiënten die tussen 1997 en 2010 werden opgenomen in het Instituto Nacional de Enfermedades Neoplásicas (INEN) in Lima. INEN is het belangrijkste oncologisch instituut in Peru. INEN nam in deze periode gemiddeld 122 HCC-patiënten per jaar op. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 44,8 jaar, en de man/vrouw-verhouding bedroeg 1,6 (61,1% mannen, 38,9% vrouwen). De gemiddelde diameter van de tumoren bedroeg 12,5 cm.
Er was een bimodale leeftijdsverdeling: voor de 778 patiënten jonger dan 44 jaar lag de piek bij gemiddeld 25,5 (mediaan 25,0) jaar, en voor de 763 patiënten ouder dan 44 jaar lag de piek bij gemiddeld 64,5 (mediaan 65) jaar. De man/vrouw-verhouding in de groep patiënten jonger dan 44 jaar bedroeg 2,0; en in de groep patiënten ouder dan 44 jaar 1,2 (p<0,0001). De gemiddelde diameter van de tumoren bedroeg 13,1 cm voor de patiënten jonger dan 44 jaar, en 11,4 cm voor de patiënten ouder dan 44 jaar. Bij de groep patiënten jonger dan 44 jaar werd een significant hoger prevalentie van metastasen op afstand gezien (p=0,007), terwijl bij de groep patiënten ouder dan 44 jaar meer multinodulaire HCC werd gezien (p=0,015). Uit analyses van de geografische herkomst van de patiënten blijkt dat de jongste patiënten vooral afkomstig zijn uit de Andes-regio en relatief weinig uit de Apurimac-regio, terwijl de oudere patiënten vooral in de kustgebieden en Zuid-Peru wonen.
De onderzoekers concluderen dat er twee verschillende leeftijds-specifieke vormen van HCC bestaan in de Peruviaanse patiëntenpopulatie. De studie suggereert het bestaan van een in Peru endemische specifieke risicofactor voor HCC.

Referentie
1.Bertani S, Pineau P, Loli S et al. An atypical age-specific pattern of hepatocellular carcinoma in Peru: a threat for Andean populations. PloS One 2013;8:e67756


  Er zijn 1 commentaren. Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

AML: geen depletie maar differentiatieremming van hematopoëtische stamcellen (0)
2013-08-15 20:53   ( Nieuws )
Acute myeloïde leukemie induceert beenmergfalen, waardoor het risico van levensbedreigende infecties en bloedingen sterk verhoogd wordt. Het mechanisme dat hieraan te grondslag ligt is niet bekend, maar een veel aangehangen hypothese is dat bij AML depletie vanbloedvormende stamcellen (HSC) in het beenmerg optreedt. Britse hematologen onder leiding van prof. David Taussig (Barts Cancer Institute, Londen) publiceerden in PNAS studies die uitwijzen dat bij AML niet zozeer depletie van de HSC optreedt als wel remming van de differentiatie bij de overgang van de stamcellen naar het progenitor-stadium.1
In het artikel beschrijven de onderzoekers een studie bij immunodeficiënte muizen met getransplanteerde humane AML-cellen meteen serie genetische lesies. De onderzoekers zagen dat in het beenmerg van de muizen normale aantallen muis-HSC aanwezig bleven, maar dat de aantallen progenitor- en andere downstream bloedvormende cellen sterk afgenomen waren. Als de residuele normale HSC uit de leukemische omgeving werden gehaald, vertoonden ze gewone differentiatie. Dit wijst uit dat de remming van de transitie van HSC naar progenitor-cellen reversibel is.
De onderzoekers bevestigden de klinische relevantie van deze waarnemingen in een ex-vivo analyse van subpopulaties van normale bloedvormende cellen uit het beenmerg van zestien patiënten met AML. Ze zagen dat de aantallen CD34+CD38- stam-progenitorcellen gelijk waren in het beenmerg van AML-patiënten en gezonde controlepersonen, terwijl de aantallennormale CD34+CD38+ progenitorcellen verlaagd waren. Residuele normale CD34+ cellen van patiënten met AML werden in celkweek verrijkt en differentieerden normaal. Thesefindings may be exploited to provide treatments for one of the key complications of AML, aldus de onderzoekers.

Referentie
1.Miraki-Moud F, Anjos-Afonso F, Hodby KA et al. Acute myeloid leukemia does not deplete normal hematopoietic stem cells but induces cytopenias by impeding their differentiation. Proc Natl Acad Sci 2013;110:13576-13581


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)