Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Pathologische lymfeklier regressie na neoadjuvante chemotherapie voor slokdarmadenocarcinoom voorspelt overleving (0)
2023-07-28 15:00   ( Nieuws )
Tags:  EAC LN regression after NACT
Dr. Andrew DaviesDe prognostische waarde van pathologische lymfeklier (LN)-regressie na neoadjuvante chemotherapie (NACT) voor slokdarmadenocarcinoom (EAC). Een multicenter cohortstudie in het Verenigd Koninkrijk heeft deze waarde geïnventariseerd. Dr. Andrew Davies (King’s College London) en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1

De studie werd uitgevoerd in vijf hoog-volume centra. De onderzoekers analyseerden 17.930 LNs na NACT en esofagectomie onder 763 patiënten. Ze zagen complete respons in 62 patiënten (8,1%), partiële respons in 155 (20,3%), slechte of geen respons in 303 (39,7%), en geen LNs in 243 (31,8%). De figuur laat zien dat de respons voorspellend was voor overall survival tijdens vijf jaar follow-up. Regressie van de primaire tumor en LN-regressie waren discordant in 165 patiënten (21,9%).

De onderzoekers concluderen dat pathologische LN-regressie een sterke prognostische factor was

1.Moore JL, Green M, Santaolalla A et al. Pathological lymph node regression after neoadjuvant chemotherapy predicts recurrence and survival in esophageal adenocarcinoma: a multicenter study in the United Kingdom. J Clin Oncol 2023; epub ahead of print

Summary: A cohort study at five centers in the United Kingdom found that pathological lymph node regression after neoadjuvant chemotherapy for esophageal adenocarcinoma was a strong prognostic factor, providing important information beyond pathological TNM staging and primary tumor regression grading.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Lead time tot recidief na plasma en speeksel HPV-DNA testen in patiënten met laag-risico HPV-geassocieerd orofarynxcarcinoom (0)
2023-07-28 13:30   ( Nieuws )
Tags:  low-risk HPVOPC plasma and saliva HPV DNA testing lead time to recurrence
Prof. Hisham MehannaEr is geen duidelijkheid over de waarde van HPV-DNA testen voor het schatten van het risico van recidief na behandeling voor HPV-positief orofarynxcarcinoom (HPVOPC). Een secundaire analyse in het cohort van de fase 3 DE-ESCALATE HPV-studie heeft deze waarde onderzocht. Prof. Hisham Mehanna (University of Birmingham. UK) en collega’s publiceren de analyse in JAMA Otolaryngology – Head & Neck Surgery.1

DE-ESCALATE HPV vergeleek cetuximab versus cisplatine voor patiënten met HPVOPC. De nu gepubliceerde analyse includeerde 233 van deze patiënten (19,3% vrouwen; gemiddelde leeftijd 57,01 ± 8,45 jaar) van dertig centra in het Verenigd Koninkrijk, één centrum in Ierland, en één centrum in Nederland, na primaire behandeling voor HPVOPC. De aanwezigheid van HPV-DNA in speeksel- en plasma-monsters werd geanalyseerd met een kwantitatieve PCR-gebaseerde test. Er werden in totaal 1040 monsters geanalyseerd. De mediane follow-up was 760 dagen. De sensitiviteit en specificiteit van de HPV-DNA test in de gecombineerde plasma- en speekselmonsters voor detectie van recidief waren 65% respectievelijk 87%. De gemiddelde lead time van een positieve test tot het moment van recidief was was 122 ± 169,8 dagen.

De onderzoekers concluderen dat de analyse suggereert dat onder patiënten met laag-risico HPVOPC, posttreatment aanwezigheid van HPV DNA in plasma en speeksel geassocieerd is met recidief. Testen op deze aanwezigheid kan wellicht vroegere detectie van recidief mogelijk maken.

1.Califano J, Yousef A, Mostafa H et al. Lead time to recurrence after posttreatment plasma an saliva HPV DNA testing in patients with low-risk HPV oropharynx cancer. JAMA Otolaryngol Head Neck Surg 2023.1370

Summary: In a cohort study of 233 patients with low-risk HPV associated oropharynx cancer from a prospective clinical trial, the sensitivity and specificity of plasma and salivary rinse HPV DNA assays for detecting recurrence were 65% and 87%, respectively. The mean (SD) lead time from positive test to recurrence dat was 122 (169.8) days.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Blootstaan aan natuurbrand in de omgeving en overall survival onder patiënten die herstellen van chirurgie voor NSCLC (0)
2023-07-28 12:00   ( Nieuws )
Tags:  wildfire exposure while recovering from lung cancer surgery
Dr. Leticia NogueiraKlimaatverandering heeft geresulteerd in aanzienlijke toename van het voorkomen van natuurbranden in de Verenigde Staten. De luchtverontreiniging die bij wildfires vrijkomt omvat talrijke bedreigingen voor de gezondheid. Het is denkbaar dat patiënten die herstellen van chirurgie voor longcarcinoom speciaal gevoelig zijn voor deze bedreigingen. Een cohortstudie in de Verenigde Staten heeft deze hypothese getoetst. Dr. Leticia Nogueira (American Cancer Society, Kennesaw GA) en collega’s publiceren de studie in JAMA Oncology.1

In de National Cancer Database identificeerden de onderzoekers 466.912 patiënten (53,4% vrouwen) tussen 0 en 12 maanden na curatieve resectie voor stadium I tot en met III NSCLC tussen begin 2004 en eind 2019. Informatie over dagelijkse wildfires op niveau van zip codes werd verkregen uit het NASA Fire Information for Resource Management System. Eerste blootstelling aan een natuurbrand werd geregistreerd voor 10,4% tijdens de eerste drie maanden na de chirurgie; 10,6% tijdens de tweede drie maanden na de chirurgie; en 15,3% tijdens het tweede half jaar na de chirurgie. In deze drie groepen was de overall survival significant slechter dan in de niet-blootgestelde groep: aHR 1,43 (95-bti 1,41-1,45) respectievelijk 1,39 (1,37-1,41) en 1,17 (1,15-1,19).

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten tijdens het eerste jaar na chirurgie voor stadium I tot en met III NSCLC, blootstaan aan wildfire geassocieerd was met slechtere OS.

1.Zhang D, Xi Y, Biffa DJ et al. Association of wildfire exposuren while recovering from lung cancer surgery with overall survival. JAMA Oncol 2023.2144

Summary: In a cohort study of 466,012 patients during the first year after lung cancer surgery, those exposed to a wilfire had worse overall survival than those who were unexposed.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Gerandomiseerde fase 2-studie van endocriene therapieën voor mammacarcinoom in mannen (0)
2021-02-05 15:00   ( Nieuws )
Tags:  breast cancer in men endocrine therapies estradiol levels MALE study
Prof. Sibylle LoiblDe impact van endocriene therapieën voor HR-positief mammacarcinoom in mannen op veranderingen in estradiolspiegels is niet bekend. De multicenter gerandomiseerde fase 2-studie MALE in Duitsland heeft deze impact en consequenties voor seksueel functioneren en kwaliteit van leven onderzocht. Prof. Sibylle Loibl (German Breast Group, Neu-Isenburg) en collega’s publiceren de studie in JAMA Oncology.1

MALE werd uitgevoerd in 24 centra. De studie includeerde 56 mannen met HR-positief mammacarcinoom. De patiënten werden voor de duur van zes maanden 1:1:1 gerandomiseerd naar alleen tamoxifen, tamoxifen plus gonadotropin-releasing hormone analogue (GnRHa), of aromataseremmer (AI) plus GnRHa. Het primaire eindpunt van de studie was verandering in estradiolspiegels tussen baseline en drie maanden behandeling. Tot de secundaire eindpunten behoorden veranderingen in estradiol tussen baseline en zes maanden, en seksueel functioneren en kwaliteit van leven na drie en zes maanden behandeling.

Van de 56 patiënten startten 52 de behandeling, en discontinueerden drie de behandeling voortijdig (één in elke arm). Vijftig patiënten waren evalueerbaar voor het primaire eindpunt. De mediane estradiolspiegels waren na drie maanden in de tamoxifengroep gestegen met 67% (+17.0 ng/l), in de tamoxifen plus GnRHa-groep gedaald met 85% (-23,0 ng/l), en in de AI plus GnRHa-groep gedaald met 72% (-18,5 ng/l). Na zes maanden waren de veranderingen in de drie armen +41%, -61%, en -64%. Het seksueel functioneren en de kwaliteit van leven bleven onveranderd in de alleen-tamoxifengroep, en namen af in de twee GnRHa-groepen.

De onderzoekers concluderen dat in mannen met HR-positief mammacarcinoom, vergeleken met alleen tamoxifen, tamoxifen plus GnRHa en AI plus GnRHa resulteerden in verlaging van estradiolspiegels die geassocieerd waren met verslechtering van seksueel functioneren en kwaliteit van leven.

1.Reinisch M, Seiler S, Hauzenberger T et al. Efficacy of endocrine therapy for the treatment of breast cancer in men. Results from the MALE phase 2 randomized clinical trial. JAMA Oncol 2021; epub ahead of print

Summary: The multicenter phase 2 study MALE in Germany randomized male patients with HR-positive breast cancer to tamoxifen alone, tamoxifen plus GnRHa, or aromatase inhibitor plus GnRHa. Patients in the two GnRHa arms experienced a sustained decrease of estradiol levels, associated with impaired sexual function and quality of life.

  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Associatie tussen lymfadenectomie en risico van VTE na chirurgie voor vroeg-stadium endometriumcarcinoom (0)
2021-02-05 14:00   ( Nieuws )
Tags:  lymfadenectomie
Dr. Nawar Latifearly stage endometrial cancer, lymphadenectomy, postoperative venous thromboembolism

Er is geen consensus over de waarde van toevoeging van lymfadenectomie (ND) aan chirurgie voor vroeg-stadium endometriumcarcinoom. Een analyse van de SEER-database heeft de associatie van LND met het risico van postoperatieve veneuze tromboëmbolie (VTE) in patiënten met vroeg-stadium endometriumcarcinoom geïnventariseerd. Dr. Nawar Latif (University of Pennsylvana, Philadelphia) en collega’s publiceren de analyse in Gynecologic Oncology.1

In de database identificeerden de onderzoekers 15.101 patiënten die tussen begin 2000 en eind 2013 hysterectomie ondergingen voor stadium I of II endometriumcarcinoom. Onder deze patiënten waren er 9004 (60%) die ook LND ondergingen. In de LND-groep werd binnen negentig dagen na de ingreep VTE gezien in 346 patiënten (3,8%), versus 140 (2,3%) in de niet-LND groep (RR 1,67; p<0,001). Na correctie voor leeftijd, stadium, graad, comorbiditeiten, en type chirurgie bleef LND een significante risicofactor voor VTE binnen negentig dagen (RR 1,7; p<0,0001). In de groep patiënten die minimaal-invasieve chirurgie ondergingen was LND geassocieerd met verdubbeling van het VTE-risico (RR 1,99; p=0,0014).
De onderzoekers concluderen dat toevoegen van LND aan hysterectomie voor vroeg-stadium endometriumcarcinoom geassocieerd was met verhoogd negentig-dagen postoperatief risico van VTE.

1.Latif N, Oh J, Brensinger C et al. Lymphadenectomy is associated with an increased risk of postoperative venous thromboembolism in early stage endometrial cancer. Gynecol Oncol 2021.01.30

Summary: Analysis of the SEER database found that lymphadenectomy in patients undergoing surgery for early stage endometrial cancer was associated with 70% elevated risk of 90-day postoperative venous thromboembolism.



  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Aneuploïdie drijvende kracht bij evolutie van kanker (0)
2013-11-02 20:56   ( Nieuws )
Tags:  aneuploïdie davoli
In 1914 stelde Theodor Boveri dat ‘specific chromosome constitutions can be produced such that the cells that harbor it are driven to unrestrained proliferation’. 1 In tumoren komen terugkerende aneuploïdiepatronen voor, maar het was niet duidelijk of deze patronen bestaan vanwege de frequentie van iedere afzonderlijke SCNA (somatic copy number alterations) of omdat ze geselecteerd zijn vanwege een tumorigeen fenotype. In een publicatie in Cell bijna honderd jaar later (31 oktober 2013) komen onderzoekers van Harvard Medical School met de hypothese dat cumulatieve fenotypische effecten van veranderingen in aantallen STOP-genen (tumorsuppressorgenen) en GO-genen (oncogenen en voor overleving essentiële genen) leiden tot de selectiedruk die verantwoordelijk is voor het ontstaan van kanker.2 Ze stellen dat hun studieresultaten uitwijzen dat aneuploïdie niet alleen een kenmerk maar ook een drijvende kracht is bij de evolutie van kanker bij de mens.
De onderzoekers, onder leiding van prof. Stephen Elledge (Gregor Mendel professor of Genetics bij HMS) hebben het TUSON (Tumor Suppressor and Oncogene) Explorer computerprogramma ontwikkeld waarmee ze genoomsequentieanalyses hebben uitgevoerd van meer dan 8200 paren monsters van kanker- en gezond weefsel.Op basis van de mutatiepatronen maakten ze een lijst van vermoede oncogenen en tumorsuppressorgenen. Ze vonden veel meer potentiële cancer drivers dan ze hadden verwacht. Ze rangschikten deze kandidaat-genen aan de hand van hun waarschijnlijke effect op de ontwikkeling van kanker, en onderzochten waar op de chromosomen deze genen gewoonlijk voorkomen. Ze zagen dat het aantal tumorsuppressorgenen of oncogenen op een chromosoom gecorreleerd was aan de frequentie waarmee het gehele of gedeeltelijke chromosoom bij kanker is gedeletet of gedupliceerd. Op plaatsen waar de concentratie van STOP-genen verhoogd is en de concentratie van GO-genen verhoogd, daar komt in tumoren vaker chromosoomdeletie voor. Hoe hoger de potentie van de betrokken genen, des te sterker wordt de correlatie.
Het geaccepteerde tumorsuppressormodel van Knudson berust op de Two-Hit hypothese voor het ontstaan van tumoren bij familiaire kanker. De HMS-onderzoekers stellen dat het verliezen of winnen van een enkele kopie van een gen door aneuploïdie eveneens van grote invloed kan zijn op de tumorontwikkeling bij sporadische kanker.

Referenties
1.Boveri T. The origin of malignant tumors. Baltimore (Maryland): Williams and Wilkins
2.Davoli T, XU AW, Mengwasser KE et al. Cumulative Haploinsufficiency and Triplosensitivity Drive Aneuploidy Patterns and Shape the Cancer Genome.Cell 2013, epub ahead of print 31 oktober



  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Alternatieve VEGF-liganden bij resistentie mCRC tegen anti-VEGF therapie (0)
2013-11-01 20:42   ( Nieuws )
Tags:  anti-VGEF therapie lieu mCRC
Behandeling met bevacizumab verbetert vaak de overleving van patiënten met gemetastaseerde colorectaalkanker. Bij veel patiënten treedt evenwel na enige tijd wederom angiogenese op ondanks voortzetting van de VEGF-A blokkade. In preklinische experimenten zijn aanwijzingen verkregen voor het idee dat andere proangiogene factoren dan VEGF-A een rol spelen bij deze vermindering van de gevoeligheid voor behandeling met bevacizumab.
Dit schrijven Christopher Lieu (University of Colorado, Denver) en collega’s in PloS One.1 In het artikel beschrijven ze de uitkomsten van een studie naar de associatie van de niveaus van alternatieve VEGF-liganden met resistentie tegen anti-VEGF therapie bij mCRC-patiënten. Ze voerden hun studie uit bij twee cohorten: het ‘discovery cohort’ en het ‘validation cohort’.
Het discovery cohort bestond uit 42 patiënten die werden behandeld met FOLFIRI plus bevacizumab. In plasmamonsters van de patiënten bepaalden de onderzoekers het verloop in de tijd van de niveaus van PIGF, VEGF-A, VEGF-C en VEGF-D. De plasmamonsters werden verzameld bij aanvang, voor iedere cyclus van de chemotherapie, en ten tijde van progressie. In dit cohort vonden de onderzoekers een toename van VEGF-C met 49% voor progressie, en met 95% tijdens progressie (p<0,01). Ook PIGF was al voor en tijdens de progressie toegenomen, zoals reeds eerder gepubliceerd was.2 VEGF-Dnam niet toe voor de progressie, maar wel tijdens de progressie (met 23%, p=0,05). Bepaling van de VEGF-A niveaus werd verstoord door de aanwezigheid van bevacizumab-gebonden VEGF-A.
Het validation cohort bestond uit 403 mCRC-patiënten van wie tussen 2002 en 2008 bij hun eerste bezoek aan het onderzoekscentrum een plasmamonster werd genomen. De patiënten in dit cohort werden onderscheiden in drie groepen: patiënten bij wie het monster werd genomen voor aanvang van de behandeling, patiënten bij wie het monster werd genomen na progressie op chemotherapie zonder bevacizumab, en patiënten bij wie het monster werd genomen na progressie op chemotherapie plus bevacizumab. In dit cohort vonden de onderzoekers geen toename van VEGF-C na progressie op bevacizumab (vergeleken met niet behandelde patiënten). Wel vonden ze na progressie toename van PIGF (+43%, p=0,02) en VEGF-D (+6%, p=0,01). Patiënten die progressie vertoonden op chemotherapie plus bevacizumab hadden significant hogere niveaus van PIGF (+88%) maar niet van VEGF-C en VEGF-D dan patiënten die progressie vertoonden op behandeling met alleen chemotherapie.
De onderzoekers concluderen dat progressie op bevacizumab-therapie inderdaad gepaard gaat met verhoging van de niveaus van PIGF en VEGF-D. Deze liganden zijn geassocieerd met resistentie tegen bevacizumab-bevattende chemotherapie in mCRC. Op grond van deze studie kan overigens niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een causaal verband tussen de toename van niveaus van de liganden en de progressie. ‘But the correlation we saw is compelling’, aldus Lieu in een interview met Science Daily (28 oktober 2013).

Referenties
1.Lieu CH, Tran H, Jiang Z-Q et al. The association of alternate VEGF ligands with resistance to anti-VEGF therapy in metastatic colorectal cancer. PloS One 2013;8:e77117
2.Kopetz S, Hoff PM, Morris JS et al. Phase II trial of infusional fluorouracil, irinothecan, and bevacizumab for metastatic colorectal cancer: efficacy and circulating angiogenic biomarkers associated with therapy resistance. J Clin Oncol 2010;28:453-459



  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Atypisch leeftijds-specifiek patroon HCC in Peru (1)
2013-09-03 21:05   ( Nieuws )
Tags:  hcc levercelcarcinoom peru
Uit klinisch epidemiologisch onderzoek blijkt dat levercelcarcinoom (HCC) wereldwijd een dominant patiëntenprofiel heeft dat overeenkomt met mannen ouder dan veertig jaar. In Zuid-Amerika komt de ziekte relatief weinig voor. Van alle landen in Zuid-Amerika heeft Peru de hoogste incidentie van HCC. In een artikel in PloS One beschrijven de Franse onderzoekers Stéphane Bertani en zijn collega’s een onderzoek naar de klinische epidemiologie van HCC in Peru.1 Ze vinden een atypisch leeftijds-specifiek patroon bij de Peruviaanse HCC-patiënten.
Bertani en coauteurs hebben een retrospectieve analyse gemaakt van de patiëntendossiers van 1.541 HCC-patiënten die tussen 1997 en 2010 werden opgenomen in het Instituto Nacional de Enfermedades Neoplásicas (INEN) in Lima. INEN is het belangrijkste oncologisch instituut in Peru. INEN nam in deze periode gemiddeld 122 HCC-patiënten per jaar op. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 44,8 jaar, en de man/vrouw-verhouding bedroeg 1,6 (61,1% mannen, 38,9% vrouwen). De gemiddelde diameter van de tumoren bedroeg 12,5 cm.
Er was een bimodale leeftijdsverdeling: voor de 778 patiënten jonger dan 44 jaar lag de piek bij gemiddeld 25,5 (mediaan 25,0) jaar, en voor de 763 patiënten ouder dan 44 jaar lag de piek bij gemiddeld 64,5 (mediaan 65) jaar. De man/vrouw-verhouding in de groep patiënten jonger dan 44 jaar bedroeg 2,0; en in de groep patiënten ouder dan 44 jaar 1,2 (p<0,0001). De gemiddelde diameter van de tumoren bedroeg 13,1 cm voor de patiënten jonger dan 44 jaar, en 11,4 cm voor de patiënten ouder dan 44 jaar. Bij de groep patiënten jonger dan 44 jaar werd een significant hoger prevalentie van metastasen op afstand gezien (p=0,007), terwijl bij de groep patiënten ouder dan 44 jaar meer multinodulaire HCC werd gezien (p=0,015). Uit analyses van de geografische herkomst van de patiënten blijkt dat de jongste patiënten vooral afkomstig zijn uit de Andes-regio en relatief weinig uit de Apurimac-regio, terwijl de oudere patiënten vooral in de kustgebieden en Zuid-Peru wonen.
De onderzoekers concluderen dat er twee verschillende leeftijds-specifieke vormen van HCC bestaan in de Peruviaanse patiëntenpopulatie. De studie suggereert het bestaan van een in Peru endemische specifieke risicofactor voor HCC.

Referentie
1.Bertani S, Pineau P, Loli S et al. An atypical age-specific pattern of hepatocellular carcinoma in Peru: a threat for Andean populations. PloS One 2013;8:e67756


  Er zijn 1 commentaren. Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)