Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Risico van chronische aandoeningen door versnelde veroudering in overlevers van maligniteiten tijdens de jeugd (0)
2025-03-21 16:00   ( Nieuws )
Tags:  CCSs accelarated aging chronic conditions
Dr. Jennifer YehEr is geen duidelijkheid over het levenslange risico van verouderings-gerelateerde aandoeningen onder overlevers van maligniteiten tijdens de jeugd (CCSs) samenhangend met versnelde veroudering ten gevolge van blootstelling aan behandelingen van de maligniteit. Een simulatiestudie op basis van de Childhood Cancer Survivor Study en nationale databases in de Verenigde Staten heeft het levenslange risico van acht aandoeningen onder CCSs vergeleken met dit risico in de algemene bevolking. Dr. Jennifer Yeh (Harvard Medical School, Boston MA) en collega’s publiceren de studie in JAMA Oncology.1

De acht betreffende aandoeningen zijn mammacarcinoom, colorectaalcarcinoom, gliatumoren, sarcomen, hartfalen, coronaire hartziekte/myocardinfarct, beroerte, en hartklepziekte. In de algemene bevolking ontwikkelde 20% tenminste één van deze aandoeningen op de leeftijd van 65 jaar; onder CCSs werd deze drempel bereikt op de leeftijd 47,3 jaar; een 17,7 jaar (95% UI 14,0-21,0) vervroeging van het ontstaan van de aandoening. Op de leeftijd van 65 jaar ontwikkelden volgens de projecties 55% van de CSSs tenminste één aandoening, overeenkomend met een 2,7 maal (95% UI 2,2-3,5) verhoogd relatief risico en aan 34,2% maal (28,3-42,5) verhoogd absoluut excess risico vergeleken met de algemene bevolking. De risico’s waren hoger onder CCSs die waren behandeld met radiotherapie voor hun childhood cancer (22,0 jaar vroeger ontstaan; 37,3% excess risico) maar ook verhoogd onder CCSs die niet bloot hadden gestaan aan radiotherapie (13,5 jaar vroeger ontstaan; 31,0% excess risico). Vergeleken met de algemene bevolking hadden CCSs die de leeftijd 40 jaar bereikten een 6,2 maal hoger risico (95% UI 4,8-9,4) van het ontwikkelen van een nieuwe aandoening binnen tien jaar.

De onderzoekers concluderen dat CCSs vervroegd onstaan hebben van leeftijds-gerelateerde aandoendingen.

1.Yeh JM, Ward ZJ, Stratton KL et al. Accelerated aging in survivors of childhood cancer – early onset and excess risk of chronic conditions. JAMA Oncol 2025.0236

Summary: A modeling study found that childhood cancer survivors experience accelerated onset of aging-related diseases, regardless of prior radiation exposure.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Associatie van ras/etniciteit met cancer antigen 125 niveaus op het moment van diagnose ovariumcarcinoom (0)
2025-03-21 14:30   ( Nieuws )
Tags:  OC CA 125
Dr. Anna Jo Bodhurta SmithRichlijnen gebruiken cancer antigen (CA) 125 drempelwaarden voor selectie van patiënten met pelvic masses voor aanbeveling van testen op ovariumcarcinoom (OC). Deze CA-125 drempelwaarden berusten echter op resultaten van studies onder blanke patiënten. Een analyse van de National Cancer Database heeft de associatie tussen ras of ethniciteit met de CA-125 niveaus op het moment van OC-diagnose geïnventariseerd. Dr. Anna Jo Bodhurta Smith (University of Pennsylvania, Philadelphia) en collega’s publiceren de analyse in JAMA Network Open.1

De retrospectieve analyse includeerde 250.749 patiënten (mediane leeftijd 62,0 jaar; IQR 52,0-73,0) met een diagnose OC tussen begin 2004 en eind 2020: 0,4% American Indian; 3,7% Asian; 8,6% zwart; 85,2% blank; en 2,0% onbekend ras; 6,7% Hispanic; 88,8% non-Hispanic; en 4,6% onbekende etniciteit. Onder deze patiënten waren er 212.477 met bekende CA-125 bij diagnose; 88,2% had verhoogd CA-125 bij diagnose. Patiënten met American Indian, Asian, of zwart ras hadden lagere waarschijnlijkheid van het hebben van verhoogd CA-125 niveau dan blanke patiënten. In multivariate analyse gecorrigeerd voor stadium, comorbiditeiten, en menopauzale status hadden zwarte patiënten lagere waarschijnlijkheid van verhoogd CA-125 niveau dan blanke patiënten (aOR 0,77; 95%-bti 0,74-0,81); dit was ook het geval voor American Indian patiënten (0,77; 0,62-0,94). Onder alleen patiënten met hooggradig sereus OC hadden zwarte patiënten lagere waarschijnlijkheid van verhoogd CA-125 niveau bij diagnose (aOR 0,81; 95%-bti 0,73-0,91). Patiënten met stadium II tot en met IV OC met vals-negatieve CA-125 resultaten bij diagnose hadden 9,38 dagen (95%-bti 8,43-10,34) langer tijd tot de start van chemotherapie dan patiënten met verhoogd CA-125 niveau.

De onderzoekers concluderen dat in deze cohortstudie van patiënten met OC, American Indian en zwarte patiënten 23% lagere waarschijnlijkheid hadden van verhoogd CA-125 bij diagnose dan blanke patiënten. De huidige CA-125 drempelwaarden kunnen leiden tot het missen van OC in American Indian en blanke patiënten.

1.Bodurtha Smith AJ, Gleason E, Kadiyala S et al. Cancer antigen 125 levels at time of ovarian cancer diagnosis by race and ethnicity. JAMA Network Open 2025;8:e251292

Summary: A cohort study using the National Cancer Database found that American Indian and Black patients with ovarian cancer were 23% less likely to have an elevated CA-125 level at diagnosis compared with White patients. Current CA-125 thresholds may miss racially and ethnically diverse patients with ovarian cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Prospectieve cohortstudie van geslacht-specifieke associaties tussen slaap-apneu en longcarcinoom onder COPD-patiënten (0)
2025-03-21 13:00   ( Nieuws )
Tags:  COPD sleep apnea lung cancer risk
Prof. Lies LahousseCOPD is een risicofactor voor longcarcinoom. Slaap-apneu is prevalent onder COPD-patiënten, en de inflammatie die wordt veroorzaakt door intermittente hypoxemie zou het risico van longcarcinoom verder kunnen verhogen. Vrouwen hebben meer systemische inflammatie bij gelijke apneu-hypopneu index dan mannen. Een België-brede prospectieve studie heeft geslacht-specifieke associaties tussen slaap-apneu en het risico van longcarcinoom onder COPD-patiënten geïnventariseerd. Prof. Lies Lahousse (Universtieit van Gent) en collega’s publiceren de studie in The Lancet Regional Health Europe.1


De onderzoekers identificeerden 62.903 patiënten (42,8% vrouwen) ouder dan 54 jaar met een diagnose COPD tussen begin 2017 en eind 2022, onder wie 2898 (4,6%) longcarcinoom ontwikkelden. De analyse van de associatie tussen slaap-apneu en het risico van longcarcinoom werd gecorrigeerd voor leeftijd, sociaal-economische status, rook- en drankgewoonten, fragiliteit, comorbiditeiten en comedicatie. Onder vrouwen in het cohort was slaap-apneu geassocieerd met verhoogd risico van longcarcinoom (cumulatieve incidentie 1545 versus 1350 per 100.000 persoonsjaren; aHR 1,31; 95%-bti 1,05-1,63) terwijl onder mannen in het cohort slaap-apneu geassocieerd was met lager risico van longcarcinoom (1632 versus 2305; 0,82; 0,70-0,95). De impact van slaap-apneu op het risico van longcarcinoom was met name sterk onder vrouwelijke COPD-patiënten met hypoxie-gerelateerde comorbiditeiten zoals emfyseem (aHR 2,65; 95%-bti 1,11-6,34).

De onderzoekers concluderen dat slaap-apneu geassocieerd was met verhoging van het risico van longcarcinoom onder vrouwen met COPD en verlaging van het risico van longcarcinoom onder mannen met COPD.

1.Proesmans K, Luik AI, Lahousse L. Sex-specific associations between sleep apnoea and lung cancer risk in patients with COPD: a nationwide prospective cohort study. Lancet Regional Health Europe 2025.101269

Summary: A prospectieve study in Belgium found that sleep apnea was associated with a higher risk of lung cancer in female COPD patients and with lower the lung cancer risk in male COPD patients.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenterstudie van impact van ruxolitinib-onderhoud op risico van chronische graft-versus-host ziekte na alloHCT (0)
2025-03-20 16:00   ( Nieuws )
Tags:  ruxolitinib maintenance after alloHCT cGVHD
Dr. Gabriela HobbsEr is behoefte aan nieuwe benaderingen voor effectieve preventie van chronische graft-versus-host ziekte (cGVHD) na allogene stamceltransplantatie (alloHCT). Een multicenterstudie in de Verenigde Staten heeft de impact van onderhoudsbehandeling met de JAK1 & 2-remmer ruxolitinib na alloHCT op het risico van cGVHD geïnventariseerd. Dr. Gabriela Hobbs (Massachusetts General Hospital) en collega’s publiceren de studie in Blood.1


De studie includeerde 63 patiënten die reduced-intensity alloHCT ondergingen. GVHD-prefylaxe bestond uit tacrolimus en methotrexaat. Ruxolitinib onderhoud begon mediaan 45 dagen na de HCT en werd voortgezet gedurende ten hoogste 24 vier-weekse cycli. De meest-gerapporteerde graad 3 of hoger adverse events waren neutropenie, trombocytopenie, en anemie. Graad 3 of hoger infectieuze gebeurtenissen werden gerapporteerd voor zeven patiënten (11%). Het primaire eindpunt was GVHD-vrije recidiefvrije overleving. Na een jaar was dit eindpunt bereikt door 70% van de patiënten. Na zes maanden was het percentage patiënten met graad III of IV acute GVHD 4,8%, en na twee jaar was het percentage patiënten met matige of ernstige cGVHD 16%. Systemische therapie voor cGVHD was vereist in 9,5% na één jaar en 13% na twee jaar. De twee-jaars percentages van progressievrije overleving en overall survival waren 68% respectievelijk 76%.

De onderzoekers concluderen dat ruxolitinib-onderhoudsbehandeling na alloHCT geassocieerd was met lage percentages patiënten met klinisch relevante cGVHD.

1.DeFilipp Z, Kim HT, Knight LW et al. Low rates of chronic graft-versus-host disease with ruxolitinib maintenance following allogeneic HCT. Blood (2025) 2024028005

Summary: A multicenter study in the United States found low rates of chronic graft-versus-host disease with ruxolitinib maintenance following allogeneic hematopoietic cell transplantation.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter fase 2-studie van chemoradiotherapie plus adjuvant nivolumab voor gelokaliseerd spierinvasief urotheelcarcinoom (0)
2025-03-20 14:30   ( Nieuws )
Tags:  NEXT trial MIUC nivolumab adjuvant to CRT
Dr. Sumati GuptaSpierinvasief urotheelcarcinoom (MIUC) heeft een hoog risico van recidief na definitieve behandeling. Adjuvant nivolumab na radicale chirurgie voor hoog-risico MIUC verbetert de ziektevrije overleving. Patiënten die niet in aanmerking komen voor chirurgie of chirurgie afwijzen kunnen kiezen voor chemoradiotherapie (CRT). De multicenter fase 2 studie NEXT in de Verenigde Staten heeft adjuvant nivolumab voor deze patiënten geëvalueerd. Dr. Sumati Gupta (University of Utah, Salt Lake City) en collega’s publiceren de studie in het Journal for ImmunoTherapy of Cancer.1

NEXT includeerde 28 patiënten met stadium II-IV MIUC en ECOG performance status 2 of beter. De patiënten ondergingen CRT, gevolgd door ten hoogste 12 vier-weekse cycli van intaveneus nivolumab 480 mg kregen vanaf maximaal negentig dagen na voltooiing van de CRT. Het primaire eindpunt van de studie was faalvrije-overleving (FFS). Het FFS-percentage na twee jaar bedroeg 33,2% (95%-bti 18,5-59,6), terwijl 32% gelokaliseerde progressie hadden en 29% afstandsprogressie. Vijfentwintig patiënten (89%) hadden één of meer hoog-risico kenmerken (plasmacytoïde differentiatie, T2, N+, meerdere tumoren, tumoren groter dan 5 cm, residuele ziekte voor CRT, carcinoom in situ, en hydronefrose). Patiënten met twee of minder van deze kenmerken hadden mediane FFS van 45,2 maanden (95%-bti 14,56-NR), vergeleken met 8,2 maanden (7,1-NR) voor patiënten met drie of meer kenmerken. Nivolumab-geassocieerde treatment-related adverse events werden gerapporteerd voor achttien patiënten (64,3%), en graad 3 TRAEs in drie patiënten (10,7%).

De onderzoekers concluderen dat adjuvant nivolumab na CRT voor MIUC goed verdragen werd en mogelijk activiteit had.

1.Galarza Fortuna GM. Grass D, Maughan BL et al. Nivolumab adjuvant to chemo-radiation in localized muscle-invasive urothelial cancer: primary analysis of a multcenter, single-arm, phase II, investigator-initiated trial (NEXT). J ImmunoTher Cancer (2025) 2024-010572

Summary: The multicenter phase 2 NEXT trial in the United States found tolerability and possible activity of adjuvant nivolumab after CRT for stage II-IV muscle-invasive urothelial cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter prospectieve analyse van neoadjuvante CRT versus CIT voor lokaal-gevorderd ESCC (0)
2025-03-20 13:00   ( Nieuws )
Tags:  locally advanced esophageal squamous cell carcinoma
Dr. Zhigang LiNeoadjuvante chemoradiotherapie (NCRT) en neoadjuvante chemo-immuuntherapie (NCIT) kunnen beide worden gebruikt voor lokaal-gevorderd squameus celcarcinoom van de slokdarm (LA ESCC), maar de relatieve werkzaamheid van beide behandelingen is niet duidelijk. Een analyse van prospectief bijgehouden databases van acht centra in China heeft uitkomsten na NCRT en NCIT voor LA ESCC vergeleken. Dr. Zhigang Li (Shanghai Jiao Tong Universiteit) en collega’s publiceren de analyse in JAMA Surgery.1

De analyse includeerde 1428 LA-ESCC patiënten (mediane leeftijd 63 jaar; IQR 57-68; 82,9% mannen) die tussen januari 2016 en april 2023 oesfagectomie ondergingen na NCRT (n=704) of NCIT (n=724). Na propensity score matching telden beide groepen 532 patiënten. Primaire eindpunten waren twee-jaars percentages voor overall survival en ziektevrije overleving. De figuur laat overlevingsuitkomsten zien. De twee-jaars OS was 81,3% in de NCIT-groep versus 71,3% in de NCRT-groep (HR 1,57; p<0,001) en de twee-jaar DFS was 73,9% in de NCIT-groep versus 63,4% in de NCRT-groep (HR 1,37; p<0,001). De NCRT-groep telde een hoger percentage patiënten met majeure pathologische respons (MPR; 71,8% versus 61,5%) terwijl de percentages met pathologisch complete respons vergelijkbaar waren (25,9% versus 22,9%). In de NCIT-groep waren de percentages patiënten met recidief (23,7% versus 35,7%) en afstandsmetastase (13,5% versus 25,0%) lager dan in de NCRT-groep, hoewel de percentages met locoregionale metastase vergelijkbaar waren (18,4% versus 20,9%). De betere OS en DFS met NCIT vergeleken met NCRT werden gezien ongeacht gebruik van adjuvante immuuntherapie.

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten met LA-ESCC gebruik van NCIT geassocieerd was met betere twee-jaars OS en DFS dan gebruik van NCRT.

1.Guo X, Chen C, Zhao J et al. Neoadjuvant chemoradiotherapy vs chemoimmunotherapy for esophageal squamous cell carcinoma. JAMA Surg 2025.0220

Summary: Analysis of prospectively maintained databases of 8 centers in China found better 2-year DFS and OS after neoadjuvant chemoimmunotherapy compared with neoadjuvant chemoradiotherapy for locally advanced esophageal squamous cell carcinoma.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter fase 2-studie van eerstelijns tazemetostat plus R-CHOP voor DLBCL in patiënten ouder dan zestig jaar (0)
2025-03-19 16:00   ( Nieuws )
Tags:  Epi-R-CHOP trial DLBCL tazemetostat
Dr. Clémentine SarkozyTazemetostat is een remmer van enhancer of zeste homolog 2 (EZH2). De multicenter fase 2 Epi-R-CHOP studie in Frankrijk heeft tazemetostat in combinatie met R-CHOP geëvalueerd voor nieuw-gediagnostiseerd diffuus grootcellig B-cel lymfoom (DLBCL) in patiënten in de leeftijd van zestig jaar en ouder. Dr. Clémentine Sarkozy (Institut Curie, Saint Cloud) en collega’s publiceren de studie in eClinicalMedicine.1

De studie includeerde 122 patiënten (mediane leeftijd 70 jaar; range 60-80; 90,2% stadium III of IV; 73,8% IPI 3 tot en met 5). De patiënten kregen zes cycli R-CHOP met continu tazemetostat (800 mg tweemaal daags), gevolgd door twee cycli rituzimab plus tazemetostat. Het primaire eindpunt was met PET bepaalde complete metabole respons (CMR).Honderd patiënten (82%) kregen de geplande acht cycli, terwijl 22 premature treatment discontinuation (PTD) hadden. Aan het eind van de behandeling of bij PTD hadden 92 van 122 patiënten (75,4%) CMR, acht (6,6%) partiële metabole respons, en vijf (4,1%) progressieve ziekte, terwijl twee patiënten (1,6%) overleden waren en vijftien niet konden worden geëvalueerd. Analyse met exclusie van de niet-geëvalueerde patiënten resulteerde in CMR in 82,1%. De mediane duur van follow-up was 18,5 maanden. De achttien-maands percentages voor progressievrije overleving en overall survival waren 77,7% (95%-bti 67,5-85,1) respectievelijk 88,8% (79,9-93,9).

De onderzoekers concluderen dat eerstelijns R-CHOP plus tazemetostat voor DLBCL in oudere patiënten feasible was en resulteerde in veelbelovende CMR.

1.Sarkozy C, Molina TJ, Dubois S et al. Efficacy of tazemetostat in combination with R-CHOP in elderly patients newly diagnosed with diffuse large B cell lymphoma: results of the EpiCHOP phase II study of the LYSA. eClinMed 2025.103157

Summary: The multicenter phase 2 Epi-R-CHOP study in France found feasibility and promising response to the first-line combination of tazemetostat and R-CHOP for DLBCL in elderly patients.



  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Klinische en genomische karakterisering van secundair rectumcarcinoom na radiotherapie voor prostaatcarcinoom (0)
2025-03-19 14:30   ( Nieuws )
Tags:  RT for prostate cancer secondary rectal cancer
Dr. Francisco Sanchez-VegaPatiënten die radiotherapie (RT) gekregen hebben voor prostaatcarcinoom (PrC) hebben verhoogd risico van secundair rectumcarcinoom (SRC). Een patiënt-controlestudie van Memorial Sloan Kettering Cancer Center (MSKCC, New York) heeft het moleculair profiel van de tumor, klinische kenmerken, en oncologische uitkomsten van SRC geïnventariseerd en vergeleken met die van primair rectumcarcinoom (PRC). Dr. Francisco Sanchez-Vega en collega’s publiceren de studie in JAMA Network Open.1

De studie includeerde 64 patiënten met SRC gediagnostiseerd tenminste vijf jaar na RT voor PrC (mediane leeftijd 78 jaar; IQR 72-82) en 604 mannelijke patiënten met PRC (55; 46-66) die tussen begin februari 1994 en eind september 2022 in MSKCC behandeld werden. Patiënten met SRC hadden meer frequent tumoren in het distale rectum (58,7% versus 22,5%; p<0,001) en de anterior rectal wall (35,1% versus 13,5%; p<0,001), hadden een lagere waarschijnlijkheid van het ontvangen van neoadjuvante therapie (51,6% versus 94,4%; p<0,001), en hadden lagere vijf-jaars percentages van overall survival (45,7% versus 64,9%; p=0,01) en ziektevrije overleving (40,3% versus 71,2%) vergeleken met klinisch-gematchte patiënten met PRC. Gerichte DNA-sequencing data van 31 SRC-tumoren en 541 PRC-tumoren lieten zien dat de SRC-tumoren lagere mutatiebelasting hadden (4,4 mut/Mb versus 5,8 mut/Mb; p=0,047), evenals lagere frequentie van APC-veranderingen (48,8% versus 79,9%; p<0,001) en hogere percentages van SMAD4-inactivering (25,8% versus 10,0%; p=0,01). Whole-exome sequencing data van 17 SRC-tumoren en 28 PRC-tumoren lieten een hoger percentage frameshift deleties in SRC zien (mediaan 5,0 versus 2,5 varianten; p<0,001).

De onderzoekers concluderen dat patiënten met SRC na RT voor PrC slechtere overleving en verschillende moleculaire profielen hadden vergeleken met patiënten met PRC.

1.Omer D, Shah F, Luthra A et al. Clinical and genomic characterization of secondary rectal cancer after radiotherapy for prostate cancer. JAMA Network Open 2025;8:e251039

Summary: A case-control study at Memorial Sloan Kettering Cancer Center (New York, NY) found that patients with secondary rectal cancer after radiotherapy for prostate cancer had worse survival outcomes and differing molecular profiles compared with patients with primary rectal cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)