Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Impact van comorbiditeiten op overall survival van patiënten met colorectaalcarcinoom in Duitsland (0)
2023-11-19 13:00   ( Nieuws )
Tags:  CRC impact of comorbidities on overall survival
Dr. Oliver RiedelVoor verscheidene typen maligniteiten is slechtere overall survival gezien onder patiënten met comorbiditeiten dan onder patiënten zonder comorbiditeiten. Een analyse op basis van claims in een database die 20% van de Duitse bevolking omvat heeft onderzocht of dit ook het geval is onder patiënten met colorectaalcarcinoom (CRC). Dr. Oliver Riedel (Leibnitz-Institut für Präventionsforschung und Epidemiologie, Bremen) en collega’s publiceren de analyse in Acta Oncologica.1

De analyse includeerde 92.991 patiënten (49,1% vrouwen, mediane leeftijd 72 jaar) met een nieuwe CRC-diagnose tussen begin 2010 en eind 2018. Aan de hand van de claims in de database werden de patiënten onderverdeeld in vier groepen: geen comorbiditeiten (24,7%), alleen somatische comorbiditeiten (65,5%), alleen mentale comorbiditeiten (1,4%), en zowel somatische als mentale comorbiditeiten (8,4%). Tijdens mediaan 30 maanden follow-up overleden 32,8% van de patiënten. De figuur laat zien dat vergeleken met patiënten zonder comorbiditeiten, de overall survival gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, en stadium bij diagnose slechter was onder patiënten met alleen somatische comorbiditeiten (aHR 1,11; 95%-bti 1,07), alleen mentale comorbiditeiten (1,74; 1,58-1,92), en zowel somatische als mentale comorbiditeiten (1,92; 1,84-2,00). Onder de patiënten met alleen mentale comorbiditeiten was de overall survival slechter onder mannen (versus geen comorbiditeiten HR 2,19; 95%-bti 1,88-2,55) dan onder vrouwen (1,55; 1,37-1,75).

De onderzoekers concluderen dat onder CRC-patiënten, met name onder mannen, mentale comorbiditeiten geassocieerd zijn met aanzienlijk slechtere overall survival.

1.Riedel O, Viebrock J, Haug U. Overall survival in 92,991 colorectal cancer patients in Germany: differences according to type of comorbidity. Acta Oncologica 2023.2282120

Summary: A health claim database analysis in Germany found that among CRC patients, particularly males, mental health comorbidities are associated with markedly worse overall survival compared with no or only somatic comorbidities.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multinationale fase 2-studie van tovorafenib voor recidiverend of refractair pediatrisch laaggradig glioom (0)
2023-11-18 16:00   ( Nieuws )
Tags:  FIREFLY-1 trial pLGG tovorafenib
Dr. Lindsay KilburnGenomische veranderingen in BRAF zijn de meest-waargenomen oncogene drijvers in pediatrisch laaggradig glioom (pLGG).Tovorafenib is een oraal beschikbare selectieve en CNS-penetrante type II RAF remmer. De multinationale fase 2-studie FIREFLY-1 evalueerde tovorafenib monotherapie voor RAF-veranderd recidiverend of refractair (RR) pLGG. Dr. Lindsay Kilburn (Children’s National Hospital, Washington DC) en collega’s publiceren in Nature Medicine resultaten van de studie.1


De studie includeerde patiënten in de leeftijd van 6 maanden tot en met 25 jaar met pLGG met een bekende activerende BRAF-verandering (arm 1; n=77) of RAF-verandering (arm 2; n=60). De patiënten kregen tovorafenib 420 mg/m2 eens per week met een maximum van 600 mg. De nu gepubliceerde resultaten zijn werkzaamheid van de behandeling in arm 1 en veiligheid in armen 1 en 2. Het primaire eindpunt was overall response rate volgend RANO-HGG criteria. De figuur laat zien dat deze ORR 67% bedroeg, waarmee voldaan werd aan het vooraf-gespecificeerde werkzaamheidscriterium. De mediane tijd tot respons was 3,0 maanden en de mediane duur van respons was 16,6 maanden. De ORR volgens RAPNO-criteria was 51% met mediane TTR 5,3 maanden en DOR 13,8 maanden. Graad 3 of hoger treatment-related adverse events werden gezien in 42% van de patiënten, en TRAEs die discontinuering van de behandeling noodzakelijk maakten in 7%.

De onderzoekers concluderen dat tovorafenib een effectieve therapie kan zijn voor BRAF-veranderd R/R pLGG.

1.Kilburn LB, Khuong-Quang D-A, Hansford JR et al. The type II RAF inhibitor tovorafenib in relapsed/refractory pediatric low-grade glioma: the phase 2 FIREFLY-1 trial. Nature Med 2023-02668-y

Summary: The multinational phase 2 FIREFLY-1 trial found that tovorafenib could be an effective therapy for BRAF-altered, relapsed or refractory pediatric low-grade glioma.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter gerandomiseerde fase 2-studie van systemische met of zonder lokale therapie voor oligometastatisch OSCC (0)
2023-11-18 14:30   ( Nieuws )
Tags:  ESO-Shanghai 13 oligometastatic oesophageal squamous cell carcinoma
Prof. Kuaile ZhaoDe werkzaamheid van lokale therapie voor patiënten met oligometastatisch squameus celcarcinoom van de slokdarm (OSCC) is niet duidelijk. De gerandomiseerde fase 2-studie ESO-Shanghai 13, in zes centra in China, heeft resultaten van systemische therapie plus lokale interventie vergeleken met resultaten van alleen systemische therapie voor oligometastatisch OSCC. Prof. Kuaile Zhao (Fudan Universiteit, Shanghai) en collega’s publiceren de studie in The Lancet Gastroenterology & Hepatology.1

De studie includeerde volwassen patiënten met oligometastatisch OSCC, die 1:1 werden gerandomiseerd naar systemische therapie met of zonder lokale interventie. De randomisatie was dynamisch gebalanceerd op basis van aantal en locatie van de metastasen en lijn van systemische therapie. Systemische therapie was keus van de lokale onderzoekers uit chemotherapie, anti-PD-1 behandeling, en chemotherapie plus anti-PD-1 behandeling. Lokale therapie was keus van de lokale onderzoekers uit radiotherapie, chirurgie, of thermale ablatie naar alle metastaselocaties. Het primaire eindpunt was progressievrije overleving.

De systemisch plus lokale therapiegroep telde 50 patiënten en de alleen systemische therapiegroep 51 patiënten. In deze beide groepen kregen 20 patiënten (38%) respectievelijk 23 patiënten (45%) anti-PD-1 therapie. De figuur laat zien dat zowel onder patiënten die anti-PD-1 therapie kregen als onder patiënten die geen anti-PD-1 kregen de PFS significant beter was in de groep met toevoeging van lokale therapie aan de systemische therapie. Het percentage patiënten met graad 3 of hoger treatment-related adverse events verschilde niet significant tussen de groepen (47% in de systemische plus lokale therapiegroep en 41% in de alleen-systemische therapiegroep; p=0,538) met graad 5 TRAEs in twee patiënten versus één patiënt.

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten met oligometastatisch OSCC toevoeging van lokale therapie voor metastasen aan systemische therapie geassocieerd was met significante verbetering van de PFS.

1.Liu Q, Chen J, Lin Y et al. Systemic therapy with or without local intervention for oligometastatic oesophageal squamous cell carcinoma (ESO-Shanghai 13): an open-label, randomised, phase 2 trial. Lancet Gastroenterol Hepatol 2023-00316-3

Summary: The multicenter randomized phase 2 ESO-Shanghai 13 trial found that among patients with oligometastatic esophageal squamous cell carcinoma, addition of local intervention to systemic therapy was associated with significantly improved progression-free survival.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Risico van colorectaalcarcinoom na abdominopelvische radiotherapie voor childhood cancer (0)
2023-11-18 13:00   ( Nieuws )
Tags:  abdominopelvic RT for childhood cancer CRC risk among survivors
Dr. Jop TeepenOverlevers van maligniteiten tijdens de jeugd (CCSs) hebben een verhoogd risico van colorectaalcarcinoom (CRC), maar de absolute risico’s die samenhangen met de behandelmodaliteiten zijn niet duidelijk. Een patiënt-controlestudie in het Europese PanCareSurFup cohort heeft het absolute CRC-risico in CCSs na abdominopelvische radiotherapie (ART) geïnventariseerd. Dr. Jop Teepen (Prinses Máxima Centrum voor Pediatrische Oncologie) en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1


In het cohort van 69.460 CCSs identificeerden de onderzoekers 143 CRC-patiënten en 143 gematchte controlepersonen. De CCSs die ART hadden gekregen hadden een driemaal hogere waarschijnlijkheid van het ontwikkelen van CRC dan CCSs die geen ART hadden gekregen (OR 3,1; 95%-bti 1,4-6,6). Onder mannelijke CCSs die ART hadden gekregen was het cumulative absolute risk (CAR) 0,27% op de leeftijd veertig jaar; 1,08% op de leeftijd vijftig jaar (0,27% verwacht in de algemene bevolking); en 3,7% op de leeftijd zestig jaar (0,95% verwacht in de algemene bevolking). Onder vrouwelijke CCSs die ART hadden gekregen was de CAR 0,29% op de leeftijd veertig jaar; 1,03% op de leeftijd vijftig jaar (0,27% verwacht in de algemene bevolking), en 3,0% op de leeftijd zestig jaar (0,82% verwacht in de algemene bevolking).

De onderzoekers concluderen dat onder CCSs die ART hebben gekregen het risico van het ontwikkelen van CRC verhoogd is, met een risico dat op de leeftijd veertig jaar vergelijkbaar is met dat in de algemene bevolking op de leeftijd vijftig jaar (in veel landen de beginleeftijd van CRC-screening).

1.Heymer EJ, Józwiak K, Kremer LC et al. Cumulative absolute risk of subsequent colorectal cancer after abdominopelvic radiotherapy among childhood cancer survivors: a PanCareSurFup study. J Clin Oncol 2023; epub ahead of print

Summary: Case-control analysis in a European cohort of childhood cancer survivors found that abdominopelvic radiotherapy for childhood cancer was associated with a three fold elevated risk of developing colorectal cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

HPV circulerend tumor DNA voor vroege detectie van residuele ziekte na chemoradiatie voor cervixcarcinoom (0)
2023-11-17 16:00   ( Nieuws )
Tags:  cervical cancer HPV ctDNA after CRT
Dr. Kathy HanDe meeste cervixcarcinomen worden veroorzaakt door HPV, en analyse van HPV circulerend tumor DNA (ctDNA) kan wellicht patiënten identificeren met een hoog risico van relapse na chemoradiotherapie (CRT). Een multicenter prospectieve studie in Canada heeft deze hypothese getoetst. Dr. Kathy Han (Princess Margaret Cancer Centre, Toronto) en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1

De studie includeerde patiënten met HPV-positief stadium IB tot en met IVA cervixcarcinoom die tussen begin 2017 en eind 2022 CRT ondergingen. De patiënten stonden bloedmonsters af voor aanvang van de behandeling, aan het eind van de behandeling, vier tot zes weken na de behandeling, en drie maanden na de behandeling. Plasmaniveaus van HPV-genotypespecifiek DNA werden bepaald met digitale PCR en met next-generation sequencing. Het primaire eindpunt was twee-jaars PFS-percentage.

De mediane follow-up was 2,2 jaar (range 0,5-5,5 jaar). Onder de 70 geïncludeerde patiënten werden 24 PFS-gebeurtenissen gezien. De figuur laat zien dat patiënten met (met PCR bepaald) persisterend HPV ctDNA aan het eind van de CRT (panel A), vier tot zes weken na de CRT (panel B), en drie maanden na de CRT (panel C) geassocieerd waren met significant slechtere PFS dan patiënten zonder persisterend HPV ctDNA. De mediane lead time tot relapse was 5,9 maanden. Bepalingen met next-generation sequencing lieten vergelijkbare associaties zien. In multivariate analyse was detecteerbaar HPV ctDNA onafhankelijk geassocieerd met slechtere PFS.

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten met stadium IB tot en met IVA cervixcarcinoom persisterend HPV ctDNA na CRT onafhankelijk geassocieerd was met inferieure PFS. HPV ctDNA-analyse kan al direct na CRT patiënten identificeren met hoog risico van relapse.

1.Han K, Zou J, Zhao Z et al. Clinical validation of Human Papilloma Virus circulating tumor DNA for early detection of residual disease after chemoradiation in cervical cancer. J Clin Oncol 2023; epub ahead of print

Summary: A multicenter prospective study in Canada found that persistent HPV ctDNA after chemoradiation for cervical cancer is independently associated with inferior progression-free survival.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Trends in incidentie van en tijd tot recidief in stadium I tot en met III colorectaalcarcinoom in Denemarken (0)
2023-11-17 14:30   ( Nieuws )
Tags:  stage I to III CRC incidence of recurrence and time to recurrence in Denmark
Prof. Claus Lindbjerg AndersenHet management van colorectaalcarcinoom (CRC) is in de afgelopen twee decennia regelmatig aangepast, hetgeen heeft geresulteerd in verbeteringen van de overall survival. De implicaties van deze aanpassingen voor recidief van de ziekte zijn niet bekend. Een Denemarken-brede cohortstudie heeft trends in recidief van CRC tussen begin 2004 en eind 2019 geïnventariseerd. Prof. Claus Lindbjerg Andersen (Universiteit van Aarhus) en collega’s publiceren de studie in JAMA Oncology.1




De studie includeerde 34.166 patiënten die chirurgie met curatieve intentie voor stadium I tot en met III CRC ondergingen. Primaire eindpunten waren stadium-specifiek vijf-jaars recidiefpercentage en tijd tussen chirurgie en recidief. Recidief binnen vijf jaar na chirurgie werd gezien in 7027 patiënten (20,6%). De figuur laat zien dat voor zowel coloncarcinoom als rectumcarcinoom het percentage patiënten met recidief in de loop van de tijd afnam. Deze figuur laat zien dat patiënten met een hoger ziektestadium kortere tijd tot recidief hadden dan patiënten met een lager ziektestadium. CRC dat was gedetecteerd door screening was geassocieerd met lager stadium-gecorrigeerd risico van recidief (sHR 0.81; 95%-bti 0,73-0,91) dan niet-screening-gedecteerd CRC.

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten met stadium I tot en met III CRC het risico van recidief in de loop van de tijd afnam, terwijl de tijd tot recidief verschilde tussen patiënten met verschillende ziektestadia.

1.Nors J, Iversen LH, Erichsen R et al. Incidence of recurrence and time to recurrence in stage I to III colorectalcancer. A nationwide Danish cohort study. JAMA Oncol 2023.5098

Summary: A nationwide cohort study in Denmark found that among patients undergoing curative intent surgery for stage I to III CRC, the risk of recurrence decreased over time, while higher disease stage was associated with shorter time from surgery to recurrence.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter cohortstudie van eerstelijns blinatumomab voor B-ALL in kinderen en jongvolwassenen (0)
2023-11-17 13:00   ( Nieuws )
Tags:  B-ALL in patients aged 1-24 years first-line blinatumomab
Prof. Ajay VoraChemotherapie is een standaard eerstelijns behandeling voor B-ALL, maar niet alle zijn chemotherapie-gevoelig of -tolerant. Een multicenter retrospectieve cohortstudie in het Verenigd Koninkrijk heeft eerstelijns blinatumomab (Blina) als vervanging van postremissie chemotherapie voor B-ALL patiënten in de leeftijd van 1 tot en met 24 jaar die chemotherapie-intolerant of –resistent waren geëvalueerd. Prof. Ajay Vora (Great Ormond Street Hospital for Children, Londen) en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1



De studie includeerde patiënten die Blina kregen als vervanging voor postremissie intensieve chemotherapie. Blina-responders kregen verdere chemotherapie (Blina-CT groep) of eerste-remissie hematopoïetische stamceltransplantie (Blina-HSCT) indien geïncudeerd. Primaire eindpunten ware gebeurtenisvrije overleving en overall survival in de Blina-CT groep vergeleken met gematchte controles die in de UKALL 2003-studie standaard chemotherapie kregen. Gebeurtenissen werden gedefinieerd als overlijden, relapse, of secundaire maligniteit.

Tussen februari 2018 en februari 2023 werden 105 patiënten behandeld (85 in de Blina-CT groep en 20 in de Blina-HSCT groep). De meerderheid (82%) van de patiënten in de Blina-CT groep kreeg Blina wegens chemotherapie-intolerantie, en deze groep had een hoger risicoprofiel dan niet-geselecteerde B-ALL patiënten. Blina werd goed verdragen, met slechts één graad 4 toxiciteit, en onder de 60 patiënten die pre-Blina MRD-positief waren werd respons gezien in 58 patiënten (97%). Na mediaan 22 maanden follow-up waren gebeurtenisvrije overleving (95% versus 90%) en overall survival (97% versus 94%) in de gematchte Blina-CT groep patiënten niet significant verschillend van die in UKALL 2003. Onder de 20 patiënten in de Blina-HSCT groep overleden 3 patiënten aan complicaties van de transplantatie en hadden 2 relapse.

De onderzoekers concluderen dat Blina veilig en effectief is in de eerstelijns behandeling van B-ALL in jonge chemotherapie-intolerante patiënten.

1.Hodder A, Mishra AK, Enshael A et al. Blinatumomab for first-line treatment of children and young persons with B-ALL. J Clin Oncol 2023; epub ahead of print

Summary: A multicenter retrospective study in the UK found that among young patients (aged 1-24 years) with B-ALL who were chemotherapy –intolerant or chemotherapy-resistant, blinatumomab was a safe and effective alternative to first-line chemotherapy.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Pathologische kenmerken van axillair zacht weefsel: impact op uitkomsten van mammacarcinoom (0)
2023-11-16 16:00   ( Nieuws )
Tags:  breast cancer axillary soft tissue pathology
Prof. Alphonse TaghianPathologische analyse van axillaire specimens van patiënten met mammacarcinoom (BC) is gefocust op de tumorbelasting in de lymfeklieren (LNs) en extracapsulaire extensie (ECE). Er is geen informatie over het belang van tumorbetrokkenheid in het axillair zacht weefsel (AXT) voor het voorspellen van de uitkomsten en het geleiden van behandelingen. Een multicenter cohortstudie in de Verenigde Staten heeft de impact van AXT-betrokkenheid op de uitkomsten geïnventariseerd. Prof. Alphonse Taghian (Massachusetts General Hospital, Boston) en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1

De studie includeerde 2162 LN+ BC-patiënten in vier groepen gebaseerd op axillaire pathologie: (1) alleen LN+, (2) LN+ en alleen ECE, (3) LN+ en AXT zonder ECE, en (4) LN+ met zowel AXT als ECE. Primaire eindpunten waren tien-jaars locoregionaal falen (LRF), tien-jaars axillair falen (AF), en tien-jaars afstandsmetastase (DM). De mediane follow-up was 9,4 jaar.


De tien-jaars DM-incidentie was 42% in de groep LN+ met AXT en ECE; 23% voor LN+ met AXT; 23% voor LN+ met ECE; en 13% voor alleen LN+. De tien-jaars incidentie van AF was 4,5% in de groep met LN+ met AXT en ECE; 4,6% voor LN+ met AXT; 0,8% voor LN+ met ECE; en 1,6% voor alleen LN+. De tien-jaars incidentie van LRF was 14% in de groep met LN+ met AXT en ECE; 10% voor LN+ met AXT; 5,7% voor LN+ met ECE; en 6,2% voor alleen LN+. In multivariate analyse was AXT significant geassocieerd met DM (HR 1,6; p<0,001), LRF (HR 2,3; p<0,001), en AF (HR 3,3; p=0,003). In subgroepanalyses was regionale LN-bestraling geassocieerd met betere uitkomsten in de groep met AXT, ECE, of beide. Axillaire bestraling met 50 Gy of minder was geassocieerd met verhoogde incidentie van AF. Regionale LN-bestraling maakte deëscalatie van axillaire LN-dissectie tot alleen schildwachtklierbiopsie mogelijk zonder significante toename van LRF, AF, en DM.

De onderzoekers concluderen dat het routinematig rapporteren van elke AXT-betrokkenheid, naast LNs en ECE, van belang is voor het voorspellen van BC-uitkomsten. Uitsluiten van AXT-betrokkenheid is noodzakelijk voordat wordt gekozen voor axillaire deëscalatie.

1.Naoum GE, Oladeru O, Ababneh H et al. Pathological exploration of the axillary soft tissue microenvironment and its impact on axillary management and breast cancer outcomes. J Clin Oncol 2023; epub ahead of print

Summary: A multicentyer cohort study in the USA showed that routine reporting of axillary tissue involvement, beyond LNs and ECE, is crucial in predicting breast cancer outcomes. Ruling out the presence of axillary soft tissue involvement is imperative before any form of axillary de-escalation.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)