Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Profiel en voorspellers van infectieuze complicaties met daratumumab-gebaseerde behandelingen voor multipel myeloom (0)
2024-11-04 16:00   ( Nieuws )
Tags:  MM daratumumab-based regimens ICs
Prof. Joanna Góra-TyborDaratumumab is het eerste monoklonale antilichaam dat is geïntroduceerd in de klinische praktijk voor de behandeling van multipel myeloom, zowel nieuw-gediagnostiseerd (NDMM) als recidiverend en refractair (RRMM). Daratumumab is echter geassocieerd met verhoogd risico van infectieuze complicaties (ICs). Een retrospectieve real-life studie van de Medische Universiteit van Lodz (Polen) heeft het profiel en voorspellers van ICs met daratumumab-gebaseerde regimes voor NDMM en RRMM geïnventariseerd. Prof. Joanna Góra-Tybor en collega’s publiceren de studie in Cancers.1

Tussen juli 2019 en april 2024 werden in het ziekenhuis van de Universiteit 49 NDMM- en 90 RRMM-patiënten behandeld met daratumumab-gebaseerde regimes. De meeste (98%) NDMM-patiënten kregen daratumumab-bortezomib-thalidomide-dexamethason (DVTd), terwijl de meerderheid van de RRMM-patiënten (60%) DVd kregen. ICs werden gezien in 55 patiënten (40%). De figuur toont het profiel van deze ICs. Ernstige ICs (graad 3 en hoger) werden gezien in 25 patiënten (18%) die gehospitaliseerd werden van wie er acht (6%) overleden ten gevolge van de ICs. In multivariate analyse geassocieerd was ECOG performance status hoger dan 1 geassocieerd met verhoogd risico van ontwikkeling van ICs (OR 4,36; 95%-bti 1,63-12,27), terwijl normaal hemoglobineniveau bij aanvang van de behandeling geassocieerd was met lager risico van ICs (0,77; 0,61-0,96).

De onderzoekers concluderen dat eenvoudige klinische en laboratoriumbepalingen kunnen bijdragen aan het identificeren van patiënten die vatbaar zijn voor infecties tijdens daratumumab-gebaseerde behandeling voor multipel myeloom.

1.Mikulski D, Kedzior MK, Mirocha G et al. Predictors and profile of severe infectious complications in multiple myeloma patients treated with daratumumab-based regimens: a machine learning model for pneumonia risk. Cancer 2024;16:3709

Summary: A retrospective study at the Medical University of Lodz (Poland) found that among patients who are receiving daratumumab-based regimes for multiple myeloma, hemoglobin levels and ECOG performance status were predictive for severe infectious complications.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Meta-analyse van histopathologische prognostische factoren in chirurgisch-behandeld HPV-positief OPSCC (0)
2024-11-04 14:30   ( Nieuws )
Tags:  HPV-positive oropharyngeal squamous cell carcinoma
Dr. Chwee Ming LimDe prevalentie van HPV-positief squameus celcarcinoom van de orofarynx (OPSCC) neemt toe. Onder chirurgisch-behandelde patiënten met HPV-negatief OPSCC zijn ongunstige pathologische kenmerken zoals positieve chirurgische marges, extranodale extensie (ENE), en perineurale invasie geassocieerd met slechtere klinische uitkomsten. Een meta-analyse van gepubliceerde studie heeft onderzocht of dit ook het geval is onder chirurgisch-behandelde patiënten met HPV-positief OPSCC. Dr. Chwee Ming Lim (Singapore General Hospital) en collega’s publiceren de analyse in Annals of Surgical Oncology.1



In de literatuur vonden de onderzoekers 32 studies, met tezamen 31.355 chirurgisch-behandelde patiënten met HPV-positief OPSCC, die klinische uitkomsten rapporteerden in relatie tot dertien verschillende histopathologische kenmerken. In meta-analyse waren ENE en gevorderd pT-stadium geassocieerd met slechtere overall survival (HR 1,80; p<0,0001 respectievelijk HR 3,28; p=0,0025), ziekte-specifieke overleving (3,14; p=0,0327 respectievelijk 3,49; p=0,0043), en ziektevrije overleving (2,03; p=0,0397 respectievelijk 3,66; p=0,0001). Lymfovasculaire invasie (HR 1,46; p=0,0018) en positieve marges (1,50; p=0,0069) waren geassocieerd met slechtere overall survival.

De onderzoekers concluderen dat ENE, gevorderd pT-stadium, positieve marges, en lymfovasculaire invasie ongunstige prognostische markers waren onder chirurgisch-behandelde patiënten met HPV-positief OPSCC.

1.Chua BQY, Chong VWS, Kadir HBA et al. Histopathological prognostic factors of surgically treated HPV-associated oropharyngeal squamous cell carcinoma: a systematic review and meta-analysis. Ann Surg Oncol 2024-16362-x

Summary: Meta-analysis of 32 studies (31,535 patients) found that among surgically treated patients with HPV-positive OPSCC, extranodal extension, advanced pT stage, positive margins, and lymphovascular invasion were adverse histologic prognostic markers.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Kenmerken en uitkomsten van mammacarcinoom gerelateerd aan ras/etniciteit in Canada (0)
2024-11-04 13:00   ( Nieuws )
Tags:  BC characteristics and outcomes related to race ethnicity in Canada
Dr. Anna WilkinsonEr is geen duidelijkheid over kenmerken en uitkomsten van mammacarcinoom (BC) in vrouwen van verschillende rassen en etniciteiten. Een bevolkings-gebaseerde retrospectieve studie in het etnisch sterk gevarieerde Canada heeft de associatie van ras/etniciteit met incidentie en mortaliteit van mammacarcinoom geïnventariseerd. Dr. Anna Wilkinson (University of Ottawa) en collega’s publiceren de studie in The Oncologist.1

In 2006 en 2011 Canadian Census Healt and Environment databases identificeerden de onderzoekers 47.105 BC-patiënten in de leeftijd van 20 jaar of ouder. Vergeleken met blanke vrouwen in de leeftijd van 40 tot 50 jaar was de leeftijd-specifieke incidentie hoger onder Filipina vrouwen (RR 1,27; 95%-bti 1,11-1,46) en multi-etniciteit vrouwen (1,57; 1,18-2,08) in deze leeftijdsgroep; onder vrouwen in de leeftijd van 50 tot 60 jaar was de leeftijd-specifieke incidentie hoger onder Filipina vrouwen (1,16; 1,02-1,31) en Arabische vrouwen (1,30; 1,02-1,65) vergeleken met blanke vrouwen. De mediane leeftijd bij diagnose was 63 jaar onder blanke vrouwen en 52 tot 60 jaar onder vrouwen van andere rassen/etniciteiten, met 22,4% tot 41,1% voor de leeftijd 50 jaar vergeleken met 16,6% onder blanke vrouwen (p<0,001). BC werd minder vaak (p<0,05) in stadium I gediagnostiseerd onder Filipina vrouwen (38,6%), zwarte vrouwen (39,2%), Zuid-Aziatische vrouwen (40,6%) en First Nation vrouwen (40,7%) dan onder blanke vrouwen (46,5%) en Chinese vrouwen (49,6%). Zwarte vrouwen hadden een hoger percentage van BC diagnose in stadium III en IV gecombineerd (26,3%) dan blanke vrouwen (17,0%; p=0,001). Het percentage triple-negatief BC onder zwarte vrouwen (20,5%) was hoger dan onder blanke vrouwen (9,5%; p<0,001). Vergeleken met blanke vrouwen was de leeftijd-specifieke BC-mortaliteit hoger onder zwarte vrouwen in de leeftijd van 40 tot 50 jaar (RR 1,4; 1,06-1,85) en onder First Nations vrouwen (1,21; 1,01-1,45) en Métis vrouwen (1,48; 1,15-1,91) in de leeftijd van 60 tot 70 jaar.

De onderzoekers concluderen dat vergeleken met blanke vrouwen, andere Canadese vrouwen een eerdere piek-leeftijd van BC diagnose hadden en hogere percentages van diagnosen in de leeftijd onder 50 jaar.

1.Wilkinson AN, Ng C, Ellison LF, Seely JM. Breast cancer incidence and mortality, by age, stage and molecular subtypes, by race/ehtnicity in Canada. The Oncologist 2024,oyae283

Summary: A retrospective study in Canada found that compared to White women, other women had an earlier peak age of breast cancer diagnosis and higher proportions of cases diagnosed under age 50. There was a higher age-specific breast cancer mortality among Black women aged 40-49 years and First Nations and Métis women aged 60-69.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Bevolkings-gebaseerde patiënt-controlestudie van associatie tussen adipositas en risico van young-onset breast cancer subtypen (0)
2024-11-03 16:00   ( Nieuws )
Tags:  Young Women’s Health History Study adiposity and risk of YOBC subtypes
Prof. Ellen VelieEr is geen duidelijkheid over de rol van adipositas in vrouwen bij de ontwikkeling van young-onset breast cancer (YOBC; diagnose voor de leeftijd vijftig jaar) subtypen. De bevolkings-gebaseerde Young Women’s Health History Study heeft de associatie van adipositas met het risico van luminal A, luminal B, HER2+, en triple-negatief (TN) mammacarcinoom geïnventariseerd. Prof. Ellen Velie (University of Wisconsin, Madison) en collega’s publiceren de studie in Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention.1

In de SEER-databases voor Los Angeles County en Metropolitan Detroit identificeerden de onderzoekers 1812 patiënten met invasief YOBC, die ze vergeleken met 1381 gematchte controlevrouwen. Informatie over algemene adipositas (body mass index) en centrale adipositas (middelomtrek en middelomtrek/lichaamslengte-verhouding [WHR]) werd verkregen uit in-person interviews met de deelnemers en metingen. De analyses lieten zien dat obesitas in jongvolwassen vrouwen invers geassocieerd was met luminal A YOBC (OR 0,35; 95%-bti 0,16-0,79); de associaties van obesitas met andere subtypen waren niet significant. Volwassen overgewicht (OR 0,66; 95%-bti 0,48-0,91) en obesitas (0,59; 0,46-0,87) waren eveneens invers geassocieerd het het risico van luminal A YOBC maar niet andere subtypen. Grotere middelomtrek was geassocieerd met hoger risico van luminal B YOBC (OR 1,48; 95%-bti 1,01-2,15) en TN YOBC (2,48; 1,52-3,88) maar niet van andere subtypen; met vergelijkbare resultaten voor WHR.

De onderzoekers concluderen dat hogere algemene adipositas geassocieerd is met verlaagd risico van luminal A YOBC, terwijl hogere central adipositas geassocieerd is met verhoogd risico van luminal B en TN YOBC.

1.Marcus Post L, Pathak DR, Hamilton AS et al. Adiposity throughout adulthood and risk of young-onset breast cancer tumor subtypes in the Young Women’s Health History Study. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev 2024; epub ahead of print

Summary: The Young Women's Health History Study found that greater general adult adiposity is associated with reduced odds of luminal A young-onset breast cancer, whereas greater central adiposity is associated with increased odds of luminal B and triple-negative young-onset breast cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Associatie tussen fysieke activiteit voor de leeftijd 35 jaar en risico van mammacarcinoom voor de leeftijd 40 jaar (0)
2024-11-03 13:00   ( Nieuws )
Tags:  breast cancer risk before age 40 years physical activity during adolescence and early adulthood
Prof. Mary Beth TerryDe incidentie van mammacarcinoom (BC) in vrouwen jonger dan veertig jaar neemt toe. Er is behoefte aan inzicht in risicofactoren voor BC in jonge vrouwen. Een multinationale cohortstudie heeft de associatie tussen recreationele fysieke activiteit (RPA) en het risico van BC in vrouwen voor de leeftijd van veertig jaar geïnventariseerd. Prof. Mary Beth Terry (Columbia University, New York) en collega’s publiceren de studie in Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention.1

De studie in uitgevoerd in het cohort van de Prospective Family Study, dat is verrijkt met vrouwen met familiegeschiedenis van BC. Onder de 26.438 vrouwen in het cohort kregen 2508 een diagnose BC voor de leeftijd van veertig jaar. De vrouwen rapporteerden hun gemiddelde matige of inspannende RPA tijdens de adolescentie (12 tot en met 17 jaar) en vroeg-volwassen jaren (25 tot en met 34 jaar). Vrouwen in het hoogste versus laagste kwartiel van RPA tijdens de adolescentie hadden een 12% verlaagd risico van BC voor de leeftijd veertig jaar (HR 0,88; 95%-bti 0,78-0,98); vrouwen in het hoogste versus laagste kwartiel van RPA tijdens hun vroeg-volwassen jaren hadden een 16% verlaagd risico van BC voor de leeftijd veertig jaar (0,84; 0,74-0,95); vrouwen in het hoogste versus laagste kwartiel in beide perioden hadden een 22% lager risico van BC voor de leeftijd veertig jaar (0,78;0,68-0,89).

De onderzoekers concluderen dat RPA tijdens adolescentie en vroeg-volwassen jaren geassocieerd kan zijn met verlaagd risico van BC voor de leeftijd 40 jaar.

1.Kehm RD, Genkinger JM, Knight JA et al. Physical activity during adolescence and early adulthood and breast cancer risk before age 40 years.

Summary: Analysis in the cohort of the multinational Prospective Family Study, which is enriched with women who have a breast cancer family history, found that moderate or strenuous recreational physical activity during adolescence and early adulthood may lower risk of breast cancer before age 40.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Fase 2-studie van camizestrant versus fulvestrant voor ER-positief HER2-negatief postmenopauzaal gevorderd mammacarcinoom (0)
2024-11-02 16:00   ( Nieuws )
Tags:  SERENA-2 camizestrant
Dr. Mafalda OliveiraResistentie tegen endocriene therapie in HR-positief mammacarcinoom is een uitdaging. De multinationale gerandomiseerde fase 2-studie SERENA-2 heeft de volgende-generatie orale selective estrogen receptor degrader (SERD) camizestrant vergeleken met de eerste goedgekeurde SERD fulvestrant onder postmenopauzale vrouwen met ER-positief HER2-negatief gevorderd mammacarcinoom (ER+ HER2- aBC). Dr. Mafalda Oliveira (Vall d’Hebron Instituut voor Oncologie, Barcelona) en collega’s publiceren de studie in The Lancet Oncology.1

SERENA-2 werd uitgevoerd in 74 centra op drie continenten. De studie includeerde 240 patiënten, die 1:1:1:1 werden gerandomiseerd naar eenmaal daags oraal camizestrant 75 mg (n=74), 150 mg (n=73), 300 mg (n=20; vroegtijdig gesloten), of intramusculair fulvestrant 500 mg (per label). De mediane follow-up was 16,6 maanden in de camizestrant 75 mg-groep, 16,3 maanden in de camizestrant 150 mg-groep, en 14,7 maanden in de fulvestrantgroep. De mediane progressievrije overleving was 7,2 maanden (90%-bti 3,7-10,9) met camizestrant 75 mg; 7,7 maanden (5,5-12,9) met camizestrant 150 mg; en 3,7 maanden (2,0-6,0) met fulvestrant. De HR voor camizestrant 75 mg versus fulvestrant was 0,59 (p=0,017) en de HR voor camizestrant 150 mg versus fulvestrant was 0,64 (p=0,009). Treatment-related adverse events werden gerapporteerd voor 53% van de patiënten in de camizestrant 75 mg-groep, 67% van de patiënten in de camizestrant 150 mg-groep, en 18% van de patiënten in de fulvestrantgroep. Er was geen enkele graad 3 of hoger TRAE die voorkwam in meer dan twee patiënten in elke groep. Geen van de patiënten overleed aan met de behandeling samenhangende oorzaak.

De onderzoekers concluderen dat onder postmenopauzale patiënten met ER+ HER2- aBC camizestrant 75 en 150 mg resulteerde in significant PFS-profijt vergeleken met fulvestrant.

1.Oliveira M, Pominchuk D, Nowecki Z et al. Camizestrant, a next-generation oral SERD, versus fulvestrant in post-menopausal women with oestrogen receptor-positive, HER2-negative advanced breast cancer (SERENA-2): a multi-dose, open-label, randomised, phase 2 trial. Lancet Oncol 2024;25:1424-1439

Summary: The multinational randomized phase 2 SERENA-2 trialfound that among postmenopausal women with ER-positive HER2-negative advanced breast cancer, oral camizestrant at 75 mg and 150 mg once daily resulted in significant progression-free survival benefit versus fulvestrant.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Real-world werkzaamheid van atezolizumab als latere-lijns behandeling voor gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (0)
2024-11-02 13:00   ( Nieuws )
Tags:  aNSCLC later-line atezolizumab
Dr. Milica KontićImmuuncheckpointremmers zoals atezolizumab hebben de uitkomsten van patiënten met gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (aNSCLC) verbeterd, met name in de tweedelijns setting na progressie op platina-gebaseerde chemotherapie. Een retrospectieve real-world studie in Servië heeft werkzaamheid van atezolizumab voor aNSCLC in latere lijnen van de behandeling geïnventariseerd. Dr. Milica Kontić (Universiteit van Belgrado) en collega’s publiceren de studie in Cancers.1

De studie includeerde 147 aNSCLC-patiënten die na progressie op eerstelijns platina-gebaseerde chemotherapie atezolizumab kregen als tweede- of latere-lijns behandeling. De overall response rate op atezolizumab was 15% en de disease control rate was 57,9%. De mediane progressievrije overleving vanaf de start van atezolizumab was 7,13 maanden en de mediane overall survival was 38,6 maanden. De figuur laat zien dat er geen significante verschillen waren in PFS met atezolizumab als tweede- versus latere-lijns behandeling (A), of tweede/derde- versus latere-lijns behandeling (B), dat patiënten die immuun-gerelateerde bijwerkingen hadden niet-significant betere PFS dan patiënten zonder irAEs (D), en dat patiënten met goede performance status (ECOG 1 of 2) significant betere PFS hadden dan patiënten met slechtere PS (C; mediaan 12,03 versus 1,63 maanden; p<0,0001).

De onderzoekers concluderen dat atezolizumab voor aNSCLC in de klinische praktijk werkzaam is in tweede en latere lijnen.

1.Kontić M, Marković F, Nikolić N et al. Efficacy of atezolizumab in subsequent lines of therapy for NSCLC patients: insights from real-world data. Cancers 2024;16:3696

Summary: Real-world data from two centers in Serbia showed that progression-free survival of advanced NSCLC patients did not significantly differ between patients receiving atezolizumab as second, third, or later line of therapy. Patients with good performance status had significantly better PFS than patients with poor performance status.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Cohortstudie van ischemische cardiotoxiciteit van aromataseremmers voor vroeg postmenopauzaal mammacarcinoom (0)
2024-11-01 16:00   ( Nieuws )
Tags:  AIT for EBC in postmenopausal patients ischemic cardiotoxicity
Prof. Mads MelbyeEr is geen consensus over het risico van ischemische cardiotoxiciteit van aromataseremmertherapie (AIT) voor mammacarcinoom. Een prospectieve cohortstudie in Denemarken heeft de associatie tussen AIT en ischemische cardiotoxiciteit in postmenopauzale patiënten met vroeg-stadium mammacarcinoom (EBC) geïnventariseerd. Prof. Mads Melbye (Universiteit van Kopenhagen) en collega’s publiceren de studie in The Lancet Oncology.1

De studie includeerde 32.635 postmenopauzale patiënten met een EBC-diagnose geregistreeerd in de database van de Danish Breast Cancer Cooperative Group tussen begin 2009 en eind 2020. Onder de 29.118 patiënten zonder geschiedenis van cardiovasculaire ziekte kregen 22.135 AIT en 6983 geen AIT. Majeure ongunstige cardiovasculaire gebeurtenissen (MACE; acuut myocardinfarct of ischemische stroke) tijdens de follow-up werden gezien in 510 patiënten in de AIT-groep (4,3 per 1000 persoonsjaren) en 170 patiënten in de niet-AIT groep (4,1 per 1000 persoonsjaren) overeenkomend met een gecorrigeerd HR van 0,91 (95%-bti 0,73-1,14). Onder de 3517 patiënten met geschiedenis van cardiovasculaire ziekten werden 158 MACE gezien onder 2661 patiënten die AIT kregen (12,4 per 1000 persoonsjaren) en 50 onder 856 patiënten die geen AIT kregen (12,1 per 1000 persoonsjaren) overeenkomend met een HR van 0,81 (95%-bti 0,58-1,15).

De onderzoekers concluderen dat de studie geen klinisch relevante ischemische cardiotoxiciteit van AIT voor postmenopauzaal EBC heeft laten zien.

1.Lund M, Corn G, Jensen M-B et al. Ischaemic cardiotoxicity of aromatase inhibitors in postmenopausal patients with early breast cancer in Denmark: a cohort study of real-world data. Lancet Oncol 2024;25:1496-1506

Summary: A prospective cohort study in Denmark found no clinically relevant ischemic cardiotoxicity of aromatase inhibitor treatment for early breast cancer in postmenopausal women.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)