Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Associaties van circulerend tumor HPV-DNA na chirurgie voor stadium I-II HPV-geassocieerd OPSCC met overleving (0)
2024-04-26 12:00   ( Nieuws )
Tags:  ctHPVDNA after surgery for HPV-associated OPSCC survival outcomes
Dr. Daniel FadenDe meeste patiënten die chirurgie ondergaan voor stadium I of II HPV-geassocieerd squameus celcarcinoom van de orofarynx (OPSCC) krijgen adjuvante behandeling. De beoordeling van residuele ziekte (RD) na chirurgie, en dus van de noodzaak van adjuvante behandeling, is gebaseerd op klinisch-pathologische risicofactoren met slechte individuele prognostische capaciteit. Gepersonaliseerde behandeling vereist biomarkers die posttreatment RD kunnen identificeren. HPV-geassocieerde OPSCCs scheiden tumor HPV DNA (ctHPVDNA) uit in de circulatie. Een prospectieve cohortstudie van Harvard Medical School (Boston MA) heeft de associatie tussen detectie van ctHPVDNA na chirurgie voor HPV-geassocieerd OPSCC met overall survival en ziektevrije overleving geïnventariseerd. Dr. Daniel Faden en collega’s publiceren de studie in JAMA Otolaryngology – Head & Neck Surgery.1

De studie includeerde 33 patiënten die chirurgie ondergingen voor HPV-geassocieerd OPSCC. Na chirurgie was ctHPVDNA detecteerbaar in 11 patiënten en niet-detecteerbaar in 22. Tijdens de follow-up overleden 2 van 11 patiënten met detecteerbaar ctHPVDNA (18%) en 0 van 22 patiënten zonder detecteerbaar ctHPVDNA. Recidief werd gezien in 2 van 11 patiënten met detecteerbaar ctHPVDNA (18%) en 1 van 22 patiënten zonder detecteerbaar ctHPVDNA (4,5%). Na voltooiing van de behandeling werd ctHPVDNA gedetecteerd in 3 patiënten en niet gedetecteerd in 29 patiënten. Tijdens de follow-up overleden in deze groepen 2 van 3 patiënten versus 0 van 29 patiënten, en werd recidief gezien in 3 van 3 patiënten versus 0 van 29 patiënten.

De onderzoekers concluderen dat ctHPVDNA na chirurgie en behandeling een geschikte biomarker is voor het risico van recidief en overlijden onder patiënten met HPV-geassocieerd OPSCC.

1.Naegele S, Das D, Hirayama S et al. Circulating tumor HPV DNA in patients with stage I and II HPV-associated head and neck cancer after surgery. JAMA Otolaryngol Head Neck Surg 2024.0740

Summary: A prospective cohort study at Harvard Medical School (Boston, MA) found that among patients undergoing surgery for HPV-associated OPSCC, detection of ctHPVDNA after surgery was associated with worse 2-year rates of overall survival.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Sequentiële CD7 CAR T-celtherapie en allogene stamceltransplantatie zonder GVHD-profylaxe (0)
2024-04-25 15:00   ( Nieuws )
Tags:  sequential CD7 CAR T-cell therapy and alloHSCT without GVHD prophylaxis
Prof. He HuangPatiënten met recidiverende of refractaire hematologische maligniteiten hebben een slechte prognose. CAR T-celtherapie als brug naar allogene hematopoïetische stamceltransplantatie (alloHSCT) kan resulteren in lange-termijn eliminatie van de tumor. Echter, aan alloHSCT voorafgaande myeloablatie en middelen voor GVHD-profylaxe hebben toxische effecten en kunnen residuele CAR T-cellen eradiceren. Een prospectieve studie van Zhejiang Universiteit (Hangzhou, China) heeft integratie van CAR T-celtherapie en alloHSCT zonder GVHD-profylaxe geëvalueerd. Prof. He Huang en collega’s publiceren de studie in The New England Journal of Medicine.1

De studie includeerde tien patiënten met recidiverend of refractair CD7-positief leukemie of lymfoom. Nadat CAR T-celtherapie had geresulteerd in complete remissie zonder compleet hematologisch herstel met graad 4 pancytopenie, ondergingen de patiënten haploïdentieke alloHSCT zonder farmacologische myeloablatie of GVHD-profylaxe. Na de alloHSCT overleed één patiënt op dag 13 aan septische shock en encefalitis, hadden acht patiënten full donor chimerism, en had één patiënt autologe hematopoïese. Drie patiënten hadden graad 2 HSCT-geassocieerde acute GVHD. De mediane follow-up was 15,1 maanden (range 3,1-24,0) na de CAR T-celtherapie. Zes patiënten bleven in MRD-negatieve complete remissie, twee hadden relapse van CD7-negatieve leukemie, en één overleed aan septische shock na 3,7 maanden. De één-jaars percentages van overall survival en ziektevrije overleving waren 68% (95%-bti 43-100) respectievelijk 54% (29-100).

De onderzoekers concluderen dat sequentiële CD7 CART T-celtherapie en haploïdentieke alloHSCT veilig en effectief was, resulterende in remissie met ernstige maar reversibele adverse events.

1.Hu Y, Zhang M, Yang T et al. Sequential CD7 CAR T-cell therapy and allogeneic HSCT without GVHD prophylaxis. N Engl J Med 2024;390:1467-1480

Summary: A prospective study in China found that among patients with relapsed or refractory CD7-positive leukemia or lymphoma, sequential CD7 CAR T-cell therapy and haploidentical HSCT without GVHD prophylaxis is safe and effective, resulting in remission and serious but reversible adverse events.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter fase 1-studie van datopotamab deruxtecan voor gevorderd HR+/HER2- en triple-negatief mammacarcinoom (0)
2024-04-25 13:30   ( Nieuws )
Tags:  TROPION-PanTumor01 Study advanced HR+ HER2- BC or TNBC Dato-DXd
Prof. Funda Meric-BernstamDatopotamab deruxtecan (Dato-DXd) is een antibody-drug conjugate bestaande uit een anti-TROP2 monoklonaal antlichaam en een topoïsomerase I remmer payload, verbonden door een plasma-stabiele selectief kliefbare linker. De multicenter fase 1-studie TROPION-PanTumor01 evalueert Dato-DXd voor eerder-behandelde solide tumoren. Prof. Funda Meric-Bernstam (MD Anderson Cancer Center, Houston TX) en collega’s publiceren in het Journal of Clinical Oncology resultaten van de studie onder patiënten met lokaal-gevorderd of metastatisch HR+/HER2- of triple-negatief mammacarcinoom.1

Op het moment van data cutoff voor de nu gepubliceerde analyse hadden 41 HR+/HER2- en 44 TNBC patiënten Dato-DXd gekregen. De figuur laat zien dat de objective response rate 26,8% (95%-bti 14,2-42,9) bedroeg in de HR+/HER2- groep en 31,8% (18,6-47,6) in de TNBC-groep. De mediane duur van respons kon niet beoordeeld worden in de HR+/HER2- groep en was 16,8 maanden in de TNBC-groep. Deze figuur toont de resultaten voor progressievrije overleving. All-cause treatment-emergent adverse events werden gezien in 100% (graad 3 en hoger: 41,5%) van de patiënten in de HR+/HER2- groep en 100% (52,3%) van de patiënten in de TNBC-groep.

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten met zwaar-voorbehandeld gevorderd HR+/HER2- en triple-negatief mammacarcinoom, Dato-DXd veelbelovende klinische activiteit en een manageable veiligheidsprofiel had.

1.Bardia A, Krop IE, Kogawa T et al. Datopotamab deruxtecan in advanced or metastatic HR+/HER2- and triple-negative breast cancer: results from the phase 1 TROPION-PanTumor01 study. J Clin Oncol 2024; epub ahead of print

Summary: The multicenter phase 1 TROPION-PanTumor01 Study found promising clinical activity and a manageable safety profile of Dato-DXd in patients with heavily pretreated advanced HR+/HER2- BC and TNBC.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Prospectieve studie van salvage herbestraling voor lokaal-recidiverend prostaatcarcinoom (0)
2024-04-25 12:00   ( Nieuws )
Tags:  locally recurrent PCa salvage reirradiation
Dr. Christian EkangerEr zijn geen vastgestelde herbehandelingsopties voor lokaal recidief na primaire curatieve radiotherapie voor prostaatcarcinoom (PCa). Een prospectieve studie van de Universiteit van Bergen (Noorwegen) heeft focale salvage herbestraling met external-beam radiation therapy (EBRT) in deze setting geëvalueerd met mediaan 7,2 jaar follow-up. Dr. Christian Ekanger en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1

De studie includeerde 38 patiënten met biopsie-bewezen lokaal-recidiverend PCa tenminste twee jaar na de vorige behandeling en zonder graad 2 of 3 toxiciteit van de vorige behandeling. De mediane leeftijd was 70 jaar, en de mediane tijd tussen de primaire bestraling en PSA-recidief was 83 maanden. De patiënten kregen 35 Gy EBRT in vijf fracties naar het MRI-gebaseerde target volume, en zes maanden androgeendeprivatietherapie vanaf drie maanden voor de start van de bestraling. Het primaire eindpunt was biochemisch recidiefvrije overleving (bRFS).

De figuur laat zien dat de twee-jaars en vijf-jaars bRFS-percentages 81% (95%-bti 69-94) respectievelijk 58% (49-74) bedroegen. De vijf-jaars percentages voor lokaal-recidiefvrije overleving, metastasevrije overleving, en overall survival waren 93% (95%-bti 82-100) respectievelijk 82% (69-95), en 87% (76-98). Twee patiënten (5%) hadden aanhoudende graad 3 genito-urinaire toxiciteit, onder wie één in combinatie met graad 3 gastroïntestinale toxiciteit. Baseline factoren die geassocieerd waren met slechtere uitkomsten waren PSA-verdubbelingtijd zes maanden of korter, Gleason score hoger dan 7, en PSA nadir 0,1 ng/ml of hoger.

De onderzoekers concluderen dat EBRT-herbestraling voor lokaal-recidiverend PCa na primaire curatieve radiotherapie klinisch feasible was en resulteerde in gunstige uitkomsten met acceptabele toxiciteit.

1.Ekanger C, Helle SI, Reisaeter L et al. Salvage reirradiation for locally recurrent prostate cancer: results from a prospective study with 7.2 years of follow-up. J Clin Oncol 2024; epub ahead of print

Summary: A prospective study at the University of Bergen (Norway) found that reirradiation with EBRT for locally recurrent prostate cancer after primary curative radiation therapy was clinically feasible and demonstrated a favorable outcome with acceptable toxicity.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Fase 2-studie van nivolumab voor mismatch-repair deficiënte gynecologische maligniteiten (0)
2024-04-24 15:00   ( Nieuws )
Tags:  MMR-deficient or hypermutated gynecological cancer nivolumab
Dr. Claire FriedmanPD-1 remmers zoals nivolumab zijn goedgekeurd voor de behandeling van gynecologische maligniteiten met DNA mismatch-repair deficiëntie (dMMR). Er zijn geen betrouwbare voorspellers van de respons op deze behandeling. Een fase 2-studie van Memorial Sloan Kettering Cancer Center (New York) heeft mogelijke voorspellende biomarkers geïnventariseerd. Dr. Claire Friedman en collega’s publiceren de studie in Nature Medicine.1

De studie includeerde 35 patiënten (mediane leeftijd 64 jaar; range 36-87) met dMMR of hypergemuteerde maligniteiten van uterus of ovarium. De patiënten kregen nivolumab 240 mg iedere twee weken of 480 mg iedere vier weken tot ziekteprogressie of niet-acceptabele toxiciteit. Primaire eindpunten waren objective response rate (ORR) en percentage progressievrije patiënten na 24 weken (PFS24). Secundaire eindpunten waren overall survival (OS), disease control rate (DCR), duur van respons (DOR), en veiligheid. Exploratieve eindpunten waren biomarkers van respons.

De figuur toont de werkzaamheid van nivolumab. Met een ORR van 58,8% (97,5%-bti 40,7-100) en PFS24 van 64,7% (46,5-100) werden de primaire eindpunten bereikt. De DCR was 73,5% (95%-bti 55,6-87,1). De mediane OS werd niet bereikt met mediane follow-up van 42,1 maanden (range 8,9-59,8), en na één jaar waren 79% van de patiënten nog in leven. Treatment-related adverse events werden gezien in 91%, en graad 3 of 4 TRAEs in 29%; er waren geen graad 5 TRAEs. Factoren die geassocieerd waren met PFS24 waren dysfunctionele T-cellen (CD8+PD-1+) en hun interactie met PD-L1+ cellen, en aanwezigheid van somatische mutaties in MEGF8 of SETD1B.

De onderzoekers concluderen dat de studie de primaire eindpunten (OR en PFS24) bereikt heeft en biomarkers heeft geïdentificeerd die geassocieerd zijn met respons van dMMR gynecologische maligniteiten op PD-1 blokkade.

1.Friedman CF, Manning-Geist BL, Zhou Q et al. Nivolumab for mismatch-repair-deficient or hypermutated gynecological cancer: a phase 2 trial with biomarker analyses. Nature Med 2024-02942-7

Summary: A phase 2 trial at Memorial Sloan Kettering Cancer Center (New York, NY) found efficacy and tolerability of nivolumab for dMMR gynecological cancers, and identified biomarkers associated with efficacy.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Suppressie van serum-oestrogenen tijdens neoadjuvante behandeling voor mammacarcinoom: letrozol versus exemestaan (0)
2024-04-24 13:30   ( Nieuws )
Tags:  neoadjuvant breast cancer treatment letrozole compared to exemestane
Dr. Bjørn-Erik BertelsenDe aromataseremmer letrozol en de aromatase-inactivator exemestaan zijn twee veelgebruikte middelen voor endocriene behandeling van ER-positief mammacarcinoom (BC). Een multicenterstudie in Noorwegen heeft suppressie van serum-oestrogenen met letrozol versus exemestaan vergeleken in de setting van neoadjuvante behandeling voor postmenopauzaal ER-positief BC. Dr. Bjørn-Erik Bertelsen (Haukeland Universiteitsziekenhuis, Bergen) en collega’s publiceren de studie in Breast Cancer Research and Treatment.1

De cross-over studie includeerde 79 patiënten in twee cohorten, zoals geïllusteerd door de figuur. Veertig patiënten begonnen de neoadjuvante behandeling met letrozol 2,5 mg eenmaal daags, en gingen na twee tot drie maanden over op exemestaan 25 mg eenmaal daags (cohort 1), en 39 patiënten volgden de omgekeerde behandeling (cohort 2). De onderzoekers bepaalden de serumgehalten van oestron (E1) en oestradiol (E2), en van letrozol, exemestaan en 17-hydroxy-exemestaan om de adherentie te controleren.

In cohort 1 waren de gemiddelde baseline-waarden 174 pmol/l voor E1 en 46,4 pmol/l voor E2. Behandeling met letrozol resulteerde in een gemiddelde waarde van 0,2 pmol/l voor E1 en 0,4 pmol/ voor E2. Na cross-over naar exemestaan namen de waarden toe tot 1,4 pmol/l respectievelijk 0,7 pmol/l. In cohort 2 waren de gemiddelde baseline-waarden 159 pmol/l voor E1 en 32,5 pmol/l voor E2. Behandeling met exemestaan resulteerde in afname tot gemiddeld 1,8 pmol/l voor E1 en 0,6 pmol/l voor E2. Na cross-over naar letrozol werden de gemiddelde waarden verder verlaagd naar 0,1 respectievelijk 0,4 pmol/l. De serumwaarden van de middelen lieten goede adherentie zien.

De onderzoekers concluderen dat letrozol vergeleken met exemestaan resulteerde in sterkere suppressie van E1 en E2.

1.Bertelsen B-E, Almas B, Fjermeros K et al. Superior suppression of serum estrogens during neoadjuvant breast cancer treatment with letrozole compared to exemestane. Breast Cancer Res Treat 2024-07313-x

Summary: A multicenter cross-over study in Norway showed that among postmenopausal patients receiving neoadjuvant endocrine therapy for ER-positive breast cancer, letrozole therapy resulted in more profound suppression of serum E1 and E2 compared to exemestane.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Waarde van neoadjuvante PD-(L)1 blokkade in patiënten met resectabel PD-L1-negatief niet-kleincellig longcarcinoom (0)
2024-04-24 12:00   ( Nieuws )
Tags:  resectable PD-L1 negative NSCLC nCIT versus nCT
De waarde van neoadjuvante chemo-immuuntherapie (nCIT) voor patiënten met resectabel niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) zonder expressie van PD-L1 is niet duidelijk. Een meta-analyse van gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCTs) heeft uitkomsten met nCIT voor deze patiënten vergeleken met uitkomsten met neadjuvante chemotherapie (nCT). Prof. Cheng-Bo Han (China Medische Universiteit, Shenyang) en collega’s publiceren de meta-analyse in Lung Cancer.1

In de literatuur identificeerden de onderzoekers zes voor het onderwerp relevante studies, met tezamen 3194 patiënten met resectabel NSCLC. Onder de patiënten met PD-L1 expressie lager dan 1% was nCIT vergeleken met nCT geassocieerd met significant betere pathologisch complete responspercentages (18,3% versus 3,0%; OR 5,64; p<0,001), majeure responspercentages (38,9% versus 15,5%; OR 3,57; p<0,001) en gebeurtenisvrije overleving (HR 0,75; p=0,002). Onder de patiënten met PD-L1 expressie 1% of hoger vergeleken met patiënten met PD-L1 expressie lager dan 1% was nCIT geassocieerd met significant hogere pCR-percentage (32,8% versus 18,3%; OR 2,28; p=0,001) en MPR-percentage (53,9% versus 38,9%; OR 1,84; p=0,004) en langere EFS (HR 0,44 versus 0,75). De overall survival was alleen beter met nCIT versus nCT onder patiënten met PD-L1 expressie 1% of hoger maar niet onder patiënten met PD-L1 expressie lager dan 1%.

De onderzoekers concluderen dat ook in patiënten met resectabel NSCLC met PD-L1 expressie lager dan 1% nCIT resulteerde in betere pCR, MPR, en EFS.

1.Zhang S-L, Tian Y, Yu J et al. Is neoadjuvant immunotherapy necessary in patients with programmed death ligand 1 expression-negative resectable non-small cell lung cancer? A systematic review and meta-analysis. Lung Cancer 2024.107799

Summary: Meta-analysis of six RCTs (3,194 patients) found that neoadjuvant chemo-immunotherapy compared with neoadjuvant chemotherapy for resectable NSCLC was associated with improved pCR, MPR, and EFS also among patients with PD-L1 expession less than 1%.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multinationale fase 3-studie van liposomaal irinotecan versus topotecan voor recidiverend kleincellig longcarcinoom (0)
2024-04-23 15:00   ( Nieuws )
Tags:  RESILIENT relapsed SCLC liposomal irinotecan versus topotecan
Prof. Paul BunnKleincellig longcarcinoom (SCLC) wordt gekenmerkt door vroege metastasen, en de meeste patiënten hebben bij diagnose extensief-stadium of metastatische ziekte. Minder dan 10% van de patiënten is vijf jaar na een SCLC-diagnose nog in leven. In het fase 2-gedeelte van de multinationale fase 2-3 studie RESILIENT is activiteit en veiligheid gezien van liposomaal irinotecan voor recidiverend SCLC. Prof. Paul Bunn (University of Colorado, Aurora) en collega’s publiceren in het Journal of Clinical Oncology resultaten van het fase 3-gedeelte van de studie, waarin tweedelijns liposomaal irinotecan voor SCLC werd vergeleken met topotecan, met overall survival als primair eindpunt.1

De studie includeerde 461 volwassen patiënten met recidiverend SCLC na eerstelijns platina-gebaseerde chemotherapie. De patiënten werden 1:1 gerandomiseerd naar intraveneus liposomaal irinotecan 70 mg/m2 iedere twee weken (n=229) of intraveneus topotecan (1,5 mg/m2 eens per dag op vijf achtereenvolgende dagen iedere drie weken; n=232). De mediane duur van follow-up was 18,4 maanden. De mediane OS was 7,9 maanden met liposomaal irinotecan versus 8,3 maanden met topotecan (p=0,36). De mediane centraal-beoordeelde progressievrije overleving was 4,0 maanden met liposomaal irinotecan en 3,3 maanden met topotecan (p=0,71). De centraal-beoordeelde objective response rate was 44,1% met liposomaal irinotecan versus 21,6% met topotecan. Graad 3 of hoger treatment-related adverse events werden gerapporteerd voor 42,0% van de patiënten met liposomaal irinotecan en 83,4% van de patiënten met topotecan.

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten met recidiverend SCLC, liposomaal irinotecan niet resulteerde in langere OS of PFS dan topotecan, maar wel in hogere ORR en lager percentage patiënten met graad 3 of hoger TRAEs.

1.Spigel DR, Dowlati A, Chen Y et al. RESILIENT part 2: a randomized, open-label phase III study of liposomal irinotecan versus topotecan in adults with relapsed small cell lung cancer. J Clin Oncol 2024; epub ahead of print

Summary: Part 2 of the multinational phase 3 RESILIENT study found that among patients with relapsed SCLC, liposomal irinotecan compared with topotecan did not result in improved OS or PFS but did result in higher ORR and lower incidence of grade ≥ 3 TRAEs.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)