
Deelneemsters aan de studie waren postmenopauzale patiënten met vroeg-stadium HR-positief mammacarcinoom die werden gerandomiseerd naar twee jaar adjuvant exemestaan of letrozol. De onderzoekers bepaalden SNPs in 24 kandidaat-genen. Gegevens over de botmineraaldichtheid (BMD) voor en na de behandeling waren beschikbaar voor 123 patiënten in de letrozol-arm en 101 patiënten in de exemestaan-arm. Gegevens over botturnover markers voor en na de behandeling waren beschikbaar voor 175 patiënten in de letrozol-arm en 173 patiënten in de exemestaan-arm.
De gemiddelde verandering in de BMD van de lendenwervels was significant groter in de letrozol-arm (-3,2%) dan in de exemestaan-arm (-1,0%; p=0,0016). Het gehalte van N-telopeptide in de urine nam significant toe (p=0,001) in de exemestaan-arm maar niet in de letrozol-arm. In de letrozol-arm waren twee SNPs (rs4870061 en rs9322335) in ESR1 en een SNP (rs10140457) in ESR2 geassocieerd met afname van de BMD. In de exemestaan-arm waren SNPs in ESR1 (rs2813543) en CYP19A1 (rs6493497) geassocieerd met afname van de BMD.
De onderzoekers concluderen dat exemestaanbehandeling een minder negatieve impact op botdichtheid heeft dan letrozolbehandeling, en dat genetische varianten in de ER-route van invloed kunnen zijn op de effecten van AI-behandeling op het bot.
1.Oesterreich S, Henry NL, Kidwell KM et al. Association between genetic variants and the effect of letrozole and exemestane on bone mass and bone turnover. Breast Cancer Res Treat 2015; epub ahead of print