
De onderzoekers identificeerden 2511 patiënten die tussen 1990 en 2008 chirurgie ondergingen voor M0 RCC. De patiënten werden voor de analyse gestratificeerd naar stadium (pT1Nx-0; pT2Nx-0, pT3/4Nx-0, en pTanyN1), locatie van recidief (abdomen, borst, bot en overige), leeftijd (<50, 50 tot 59, 60 tot 69, 70 tot 79, en ≥80 jaar), en Charlson Comorbiditeitsindex (CCI; ≤1 en ≥2). Bij mediane follow-up van 9,0 jaar werd recidief gezien in 676 patiënten. Een competing-risk model resulteerde in sterk verschillende optimale surveillanceperioden. Zo was onder patiënten met pT1Nx-0 ziekte en CCI≤1 het risico van niet-RCC overlijden hoger dan het risico van recidief binnen zes maanden in patiënten van 80 jaar en ouder, maar was in patiënten jonger dan 50 jaar het risico van niet-RCC overlijden niet hoger dan het risico van recidief binnen 20 jaar. Onder patiënten met pT1Nx-0 ziekte maar een CCI≥2 was het risico van niet-RCC-overlijden dertig dagen na de chirurgie al hoger dan het risico van abdominaal recidief, ongeacht de leeftijd van de patiënt.
De onderzoekers concluderen dat deze geïndividualiseerde benadering van RCC-surveillance kan bijdragen aan een betere balans tussen het van de surveillance verkregen profijt en medical resource allocation.
Stewart-Merrill SB, Thompson RH, Boorjian SA et al. Oncologic surveillance after surgical resection for renal cell carcinoma: a novel risk-based approach. J Clin Oncol 2015; epub ahead of print