
Eindpunten van de studie waren asymptomatische afname van de LVEF met meer dan 10% en hartfalen graad 3 tot 5. Na een follow-up van mediaan 3,62 jaar (range 0,40-9,60 jaar) was afname van de LVEF met meer dan 10% gezien bij 153 patiënten (17,5%) en hartfalen bij 16 patiënten (1,8%). In multivariate analyse was zes versus drie cycli FEC geassocieerd met LVEF afname met meer dan 10% (OR 1,3; p<0,001). Ook heterozygote draagsters van het rs246221 T-allel in ABCC1 versus homozygote draagsters van het T-allel hadden een verhoogd risico van LVEF-afname met meer dan 10% (OR 1,6; p=0,02). Radiotherapie voor linkszijdig mammacarcinoom was geassocieerd met harfalen (OR 3,7; p=0,026). Er werden geen significante associaties gevonden van de eindpunten met negen andere SNPs en met andere klinische factoren (leeftijd, relatieve doseringsintensiteit van epirubicine, en optreden van febriele neutropenie).
De onderzoekers concluderen dat ACT in patiënten met mammacarcinoom gerelateerd is aan het aantal ontvangen cycli epirubicine en linkszijdige radiotherapie. De mogelijke associatie tussen rs246221 in ABCC1 en de LVEF dient in andere studies te worden bevestigd.
1.Vulsteke C, Pfeil AM, Maggen C et al. Clinical and genetic risk factors for epirubicine-induced cardiac toxicity in early breast cancer patients. Breast Cancer Res Treat 2015; epub ahead of print