
De cross-sectionele studie includeerde 556 postmenopauzale EBC-patiënten. De gemiddelde leeftijd was 63,0 jaar. De patiënten werden gestratificeerd naar een AI-naïeve groep (n=361) of een groep die tenminste twee jaar AI-therapie hadden ondergaan (n=195). In beide groepen werd de associatie tussen lichaamsvetmassa (FBM; hoger versus lager dan de mediaan) en prevalentie van wervelfracturen bepaald.
De AI-behandelde patiënten waren ouder (gemiddelde leeftijd 66,1 versus 61,3 jaar; p<0,001), hadden hogere BMI (gemiddeld 26,4 versus 25,3 kg/m2; p=0,009), hadden lagere waarschijnlijkheid fysiek actief te zijn (65,3% versus 73,7%; p=0,03), en hadden lagere waarschijnlijkheid van consumptie van alcoholische dranken (68,4% versus 80,9%; p=0,001).
De figuur laat zien dat onder de AI-naïeve patiënten de prevalentie van wervelfracturen hoger was in de groep met lage FBM dan in de groep met hoge FBM, maar dat dit verschil niet statistisch significant was (19,2% versus 13,3%; p=0,13). Onder de AI-behandelde patiënten was de prevalentie van wervelfracturen significant lager in de groep met lage FBM dan in de groep met hoge FBM (20,0% versus 33,3%; p=0,04). Deze associaties werden ook gezien in propensity-score gematchte analyse van de associatie van FBM met prevalentie van wervelfracturen: OR 0,38 (95%-bti 0,12-1,19) in de AI-naïeve groep versus OR 1,94 (95%-bti 0,67-5,64) in de AI-behandelde groep.
De onderzoekers concluderen dat hoge BFM geassocieerd was met verhoogd risico van wervelfracturen in postmenopauzale patiënten die AI-therapie ondergaan voor EBC.
1.Pedersini R, Amoroso V, Maffezzoni F et al. Association of fat body mass with vertebral fractures in postmenopausal women with early breast cancer undergoing adjuvant aromatase inhibitor therapy. JAMA Network Open 2019;2:1911080
Summary: A study at the University of Brescia (Italy) found that fat body mass was associated with vertebral fractures in postmenopausal patients with early-stage breast cancer who underwent aromatase inhibitor therapy.