Behandeling
met bevacizumab verbetert vaak de overleving van patiënten met gemetastaseerde
colorectaalkanker. Bij veel patiënten treedt evenwel na enige tijd wederom
angiogenese op ondanks voortzetting van de VEGF-A blokkade. In preklinische
experimenten zijn aanwijzingen verkregen voor het idee dat andere proangiogene
factoren dan VEGF-A een rol spelen bij deze vermindering van de gevoeligheid
voor behandeling met bevacizumab. Dit schrijven
Christopher Lieu (University of Colorado, Denver) en collega’s in PloS One.1
In het artikel beschrijven ze de uitkomsten van een studie naar de associatie
van de niveaus van alternatieve VEGF-liganden met resistentie tegen anti-VEGF
therapie bij mCRC-patiënten. Ze voerden hun studie uit bij twee cohorten: het
‘discovery cohort’ en het ‘validation cohort’. Het
discovery cohort bestond uit 42 patiënten die werden behandeld met FOLFIRI plus
bevacizumab. In plasmamonsters van de patiënten bepaalden de onderzoekers het
verloop in de tijd van de niveaus van PIGF, VEGF-A, VEGF-C en VEGF-D. De
plasmamonsters werden verzameld bij aanvang, voor iedere cyclus van de
chemotherapie, en ten tijde van progressie. In dit cohort vonden de onderzoekers
een toename van VEGF-C met 49% voor progressie, en met 95% tijdens progressie
(p<0,01). Ook PIGF was al voor en tijdens de progressie toegenomen, zoals
reeds eerder gepubliceerd was.2 VEGF-Dnam niet toe voor de progressie, maar wel
tijdens de progressie (met 23%, p=0,05). Bepaling van de VEGF-A niveaus werd
verstoord door de aanwezigheid van bevacizumab-gebonden VEGF-A. Het
validation cohort bestond uit 403 mCRC-patiënten van wie tussen 2002 en 2008
bij hun eerste bezoek aan het onderzoekscentrum een plasmamonster werd genomen.
De patiënten in dit cohort werden onderscheiden in drie groepen: patiënten bij
wie het monster werd genomen voor aanvang van de behandeling, patiënten bij wie
het monster werd genomen na progressie op chemotherapie zonder bevacizumab, en
patiënten bij wie het monster werd genomen na progressie op chemotherapie plus
bevacizumab. In dit cohort vonden de onderzoekers geen toename van VEGF-C na
progressie op bevacizumab (vergeleken met niet behandelde patiënten). Wel vonden
ze na progressie toename van PIGF (+43%, p=0,02) en VEGF-D (+6%, p=0,01). Patiënten
die progressie vertoonden op chemotherapie plus bevacizumab hadden significant
hogere niveaus van PIGF (+88%) maar niet van VEGF-C en VEGF-D dan patiënten die
progressie vertoonden op behandeling met alleen chemotherapie. De
onderzoekers concluderen dat progressie op bevacizumab-therapie inderdaad
gepaard gaat met verhoging van de niveaus van PIGF en VEGF-D. Deze liganden
zijn geassocieerd met resistentie tegen bevacizumab-bevattende chemotherapie in
mCRC. Op grond van deze studie kan overigens niet worden geconcludeerd dat er
sprake is van een causaal verband tussen de toename van niveaus van de liganden
en de progressie. ‘But the correlation we
saw is compelling’, aldus Lieu in een interview met Science Daily (28 oktober 2013).
Referenties 1.Lieu CH, Tran H, Jiang Z-Q et al. The
association of alternate VEGF ligands with resistance to anti-VEGF therapy in
metastatic colorectal cancer. PloS One 2013;8:e77117 2.Kopetz S, Hoff PM, Morris JS et al. Phase II
trial of infusional fluorouracil, irinothecan, and bevacizumab for metastatic
colorectal cancer: efficacy and circulating angiogenic biomarkers associated
with therapy resistance. J Clin Oncol 2010;28:453-459
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)