
Tijdens 2215 patiëntjaren follow-up zonder cytoreductie werden 25 trombose- en 17 bloedingsepisoden gezien. Antiplaatjestherapie had in patiënten met CALR-mutatie geen effect op het risico van trombose maar was wel geassocieerd met hogere incidentie van bloeding (12,9 versus 1,8 per 1000 patiëntjaren; p=0,03). In patiënten met JAK2V617F-mutatie was lage-dosering aspirine geassocieerd met verlaagde incidentie van veneuze trombose zonder effect op het bloedingsrisico. Coëxistentie van JAK2V617F-mutatie met cardiovasculair-risicofactoren was geassocieerd met verhoogd risico van trombose, ook na correctie voor aspirinebehandeling (IRR 9,8; p=0,02). Mediane cytoreductievrije tijd was 5 jaar in de groep patiënten met CALR-mutatie versus 9,8 jaar in de groep patiënten met JAK2V617F-mutatie; p=0,0002).
De onderzoekers concluderen dat in patiënten met laag-risico CALR-gemuteerde ET lage-dosering aspirine niet geassocieerd is met verlaagd risico van trombose maar wel met verhoogd risico van bloeding.
1.Alvarez Larrán A, Pereira A, Gugielmelli P et al. Antiplatelet therapy versus observation in low-risk essential thrombocythemia with CALR mutation. Haematologica 2016; epub ahead of print