De
standaardzorg voor patiënten met gevorderd stadium symptomatisch folliculair
lymfoom (FL) is inductie met rituximab (R) plus chemotherapie gevolgd door
R-onderhoud. Deze behandeling resulteert in een mediane progressievrije
overleving van 6 tot 8 jaar en een mediane overall
survival van 12 tot 15 jaar. FL is echter incurabel, en in de meeste
patiënten wordt uiteindelijk recidief gezien. In dertig procent van de
patiënten treedt recidief op binnen drie jaar, geassocieerd met slechte
prognose. Obinutuzumab (G) is een anti-CD20 monoklonaal antilichaam met
veelbelovende activiteit en manageable
toxiciteit in iNHL. De fase 3-studie GALLIUM vergeleek R-chemotherapie gevolgd
door R-onderhoud met G-chemotherapie gevolgd door G-onderhoud als eerstelijns
therapie voor recidiverend FL of marginale zone lymfoom (MZL). Dr. Robert
Marcus (King’s College Hospital, Londen) presenteerde op de ASH Annual Meeting
in San Diego uitkomsten van GALLIUM in de FL-patiënten.1
De
chemotherapie was bendamustine in 57% van de patiënten, CHOP in 33,1% en CVP in
9,8%. Het type chemotherapie was gelijkelijk verdeeld over de R-chemo arm
(n=601) en de G-chemo armm (n=601). Ook de distributie van de ziektestadia en
FLIPI-categorieën over de beide armen was goed gebalanceerd. Deze figuur toont de belangrijkste uitkomsten van de studie. Na mediane
follow-up van 34,5 maanden was er in de G-chemo arm vergeleken met de R-chemo
arm een 34% lager risico van progressie of overlijden (HR 0,66; p=0,001). De
mediane PFS was in beide armen nog niet bereikt; maar als op basis van eerdere
studies mag worden aangenomen dat de mediane PFS in de R-chemo arm zes jaar is,
dan schatten de onderzoekers dat de mediane PFS in de G-chemo arm uitkomt op
negen jaar. Op het moment van de nu gepresenteerde analyse waren 35 patiënten
in de G-chemo arm (5,5%) en 46 patiënten in de R-chemo arm (8,7%) overleden (HR
voor OS 0,75; p=0,210; nog niet matuur). G-chemo had een hogere frequentie van
graad 3-5 adverse events (74,6%) dan
R-chemo (67,8%). Er was geen significant verschil tussen beide armen in graad
5-AEs (4,0% versus 3,4%) of discontinuering wegens AEs (16,3% versus 14,2%).
De
onderzoekers concluderen dat G- vergeleken met R-gebaseerde
immuunochemotherapie gevolgd door onderhoud resulteerde in klinisch relevante
verbetering van de PFS, ten koste van een hogere frequentie van bijwerkingen.
1.Marcus RE et al. ASH Annual Meeting 2016;
abstr. 6
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)