
De chemotherapie was bendamustine in 57% van de patiënten, CHOP in 33,1% en CVP in 9,8%. Het type chemotherapie was gelijkelijk verdeeld over de R-chemo arm (n=601) en de G-chemo armm (n=601). Ook de distributie van de ziektestadia en FLIPI-categorieën over de beide armen was goed gebalanceerd. Deze figuur toont de belangrijkste uitkomsten van de studie. Na mediane follow-up van 34,5 maanden was er in de G-chemo arm vergeleken met de R-chemo arm een 34% lager risico van progressie of overlijden (HR 0,66; p=0,001). De mediane PFS was in beide armen nog niet bereikt; maar als op basis van eerdere studies mag worden aangenomen dat de mediane PFS in de R-chemo arm zes jaar is, dan schatten de onderzoekers dat de mediane PFS in de G-chemo arm uitkomt op negen jaar. Op het moment van de nu gepresenteerde analyse waren 35 patiënten in de G-chemo arm (5,5%) en 46 patiënten in de R-chemo arm (8,7%) overleden (HR voor OS 0,75; p=0,210; nog niet matuur). G-chemo had een hogere frequentie van graad 3-5 adverse events (74,6%) dan R-chemo (67,8%). Er was geen significant verschil tussen beide armen in graad 5-AEs (4,0% versus 3,4%) of discontinuering wegens AEs (16,3% versus 14,2%).
De onderzoekers concluderen dat G- vergeleken met R-gebaseerde immuunochemotherapie gevolgd door onderhoud resulteerde in klinisch relevante verbetering van de PFS, ten koste van een hogere frequentie van bijwerkingen.
1.Marcus RE et al. ASH Annual Meeting 2016; abstr. 6