Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Eerstelijns obinutuzumab versus rituximab voor folliculair lymfoom

(0)2017-10-05 10:21   ( Nieuws )

Tags

GALLIUM-studie  

Dr. Robert MarcusDe combinatie van het anti-CD20 monoklonaal antilichaam rituximab met chemotherapie als inductie gevolgd door rituximab-onderhoudstherapie voor nieuw-gediagnostiseerd folliculair lymfoom (FL) was in een studie in 2013 geassocieerd met mediane progressievrije overleving van zes tot acht jaar en een zes-jaars overall survival van 87,4%. Na verloop van tijd wordt echter in de meerderheid van de patiënten relapse gezien, en vroege progressie na eerstelijns behandeling is geassocieerd met kortere overleving. Obinutuzumab is een nieuwer anti-CD20 monoklonaal antilichaam, met bewezen werkzaamheid voor onder meer CLL. De multinationale GALLIUM-studie vergeleek eerstelijns obinutuzumab met rituximab voor FL. Dr. Robert Marcus (King’s College Hospital, Londen UK) en collega’s publiceren de studie vandaag online in The New England Journal of Medicine.1

De studie includeerde volwassen patiënten met histologisch bevestigd niet-eerder behandeld CD20-positief gevorderd FL (stadium III of IV, of II met tumor 7 cm of groter). Ze werden 1:1 gerandomiseerd naar zes tot acht cycli obinutuzumab 1000 mg op dagen 1, 8 en 15 van de eerste cyclus en op dag 1 van volgende cycli (n=601) of rituximab 375 mg/m2 op dag 1 van elke cyclus (n=601), beide gecombineerd met chemotherapie (CHOP, CVP, of bendamustine). Patiënten met complete of partiële respons na deze inductiefase continueerden obinutuzumab 1000 mg of rituximab 375 mg/m2 iedere twee maanden gedurende twee jaar of tot ziekteprogressie optrad. Het primaire eindpunt van de studie was lokaal-beoordeelde progressievrije overleving.

De figuur toont de PFS en OS in beide armen. Een geplande interimanalyse na mediaan 34,5 maanden follow-up liet een drie-jaars PFS zien van 80,0% in de obinutuzumab-arm versus 73,3% in de rituximab-arm (HR 0,66; p=0,001). Analyse van geblindeerd centraal-beoordeelde PFS leidde tot vergelijkbare uitkomst. Responspercentages waren niet significant verschillend tussen beide armen (88,5% met obinutuzumab versus 86,9% met rituximab). Graad 3 tot en met 5 adverse events (74,6% versus 67,8% van de patiënten) en ernstige AEs (46,1% versus 39,9%) waren meer frequent in de obinutuzumab-arm dan in de rituximab-arm. In obinutuzumab arm overleden 35 patiënten (5,8%); in de rituximab-arm 46 (7,7%), onder wie 24 respectievelijk 20 volgens de onderzoekers overleden aan AEs samenhangend met de studiemedicatie.

De onderzoekers concluderen dat obinutuzumab-gebaseerde immunochemotherapie vergeleken met rituximab-gebaseerde therapie resulteerde in langere PFS, en ook in meer hooggradige toxiciteit.

1. Marcus R, Davies A, Ando K et al. Obinutuzumab for the first-line treatment of follicular lymphoma. N Engl J Med 2017;377:1331-1344

Commentaren


Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Nog geen commentaren