De
combinatie van het anti-CD20 monoklonaal antilichaam rituximab met
chemotherapie als inductie gevolgd door rituximab-onderhoudstherapie voor nieuw-gediagnostiseerd folliculair
lymfoom (FL) was in een studie in 2013 geassocieerd met mediane progressievrije
overleving van zes tot acht jaar en een zes-jaars
overall survival van 87,4%. Na verloop van tijd wordt echter in de
meerderheid van de patiënten relapse gezien, en vroege progressie na
eerstelijns behandeling is geassocieerd met kortere overleving. Obinutuzumab is
een nieuwer anti-CD20 monoklonaal antilichaam, met bewezen werkzaamheid voor
onder meer CLL. De multinationale GALLIUM-studie vergeleek eerstelijns obinutuzumab
met rituximab voor FL. Dr. Robert Marcus (King’s College Hospital, Londen UK)
en collega’s publiceren de studie vandaag online in The New England
Journal of Medicine.1
De studie
includeerde volwassen patiënten met histologisch bevestigd niet-eerder
behandeld CD20-positief gevorderd FL (stadium III of IV, of II met tumor 7 cm
of groter). Ze werden 1:1 gerandomiseerd naar zes tot acht cycli obinutuzumab
1000 mg op dagen 1, 8 en 15 van de eerste cyclus en op dag 1 van volgende cycli
(n=601) of rituximab 375 mg/m2 op dag 1 van elke cyclus (n=601),
beide gecombineerd met chemotherapie (CHOP, CVP, of bendamustine). Patiënten
met complete of partiële respons na deze inductiefase continueerden
obinutuzumab 1000 mg of rituximab 375 mg/m2 iedere twee maanden
gedurende twee jaar of tot ziekteprogressie optrad. Het primaire eindpunt van
de studie was lokaal-beoordeelde progressievrije overleving.
De figuur toont de PFS en OS in beide armen. Een geplande interimanalyse na
mediaan 34,5 maanden follow-up liet een drie-jaars PFS zien van 80,0% in de
obinutuzumab-arm versus 73,3% in de rituximab-arm (HR 0,66; p=0,001). Analyse
van geblindeerd centraal-beoordeelde PFS leidde tot vergelijkbare uitkomst.
Responspercentages waren niet significant verschillend tussen beide armen
(88,5% met obinutuzumab versus 86,9% met rituximab). Graad 3 tot en met 5 adverse events (74,6% versus 67,8% van
de patiënten) en ernstige AEs (46,1% versus 39,9%) waren meer frequent in de
obinutuzumab-arm dan in de rituximab-arm. In obinutuzumab arm overleden 35
patiënten (5,8%); in de rituximab-arm 46 (7,7%), onder wie 24 respectievelijk
20 volgens de onderzoekers overleden aan AEs samenhangend met de
studiemedicatie.
De onderzoekers
concluderen dat obinutuzumab-gebaseerde immunochemotherapie vergeleken met
rituximab-gebaseerde therapie resulteerde in langere PFS, en ook in meer
hooggradige toxiciteit.
1. Marcus R, Davies A, Ando K et al. Obinutuzumab
for the first-line treatment of follicular lymphoma. N Engl J Med 2017;377:1331-1344
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)