
De studie includeerde volwassen patiënten met histologisch bevestigd niet-eerder behandeld CD20-positief gevorderd FL (stadium III of IV, of II met tumor 7 cm of groter). Ze werden 1:1 gerandomiseerd naar zes tot acht cycli obinutuzumab 1000 mg op dagen 1, 8 en 15 van de eerste cyclus en op dag 1 van volgende cycli (n=601) of rituximab 375 mg/m2 op dag 1 van elke cyclus (n=601), beide gecombineerd met chemotherapie (CHOP, CVP, of bendamustine). Patiënten met complete of partiële respons na deze inductiefase continueerden obinutuzumab 1000 mg of rituximab 375 mg/m2 iedere twee maanden gedurende twee jaar of tot ziekteprogressie optrad. Het primaire eindpunt van de studie was lokaal-beoordeelde progressievrije overleving.
De figuur toont de PFS en OS in beide armen. Een geplande interimanalyse na mediaan 34,5 maanden follow-up liet een drie-jaars PFS zien van 80,0% in de obinutuzumab-arm versus 73,3% in de rituximab-arm (HR 0,66; p=0,001). Analyse van geblindeerd centraal-beoordeelde PFS leidde tot vergelijkbare uitkomst. Responspercentages waren niet significant verschillend tussen beide armen (88,5% met obinutuzumab versus 86,9% met rituximab). Graad 3 tot en met 5 adverse events (74,6% versus 67,8% van de patiënten) en ernstige AEs (46,1% versus 39,9%) waren meer frequent in de obinutuzumab-arm dan in de rituximab-arm. In obinutuzumab arm overleden 35 patiënten (5,8%); in de rituximab-arm 46 (7,7%), onder wie 24 respectievelijk 20 volgens de onderzoekers overleden aan AEs samenhangend met de studiemedicatie.
De onderzoekers concluderen dat obinutuzumab-gebaseerde immunochemotherapie vergeleken met rituximab-gebaseerde therapie resulteerde in langere PFS, en ook in meer hooggradige toxiciteit.
1. Marcus R, Davies A, Ando K et al. Obinutuzumab for the first-line treatment of follicular lymphoma. N Engl J Med 2017;377:1331-1344