
In de SEER-database vonden de onderzoekers gegevens van 32.144 patiënten met een DCIS-diagnose en borstsparende chirurgie tussen 1988 en 2008. Van deze patiënten kregen 20.329 radiotherapie (63%), en 11.815 geen radiotherapie (37%). Tijdens een mediane follow-up van 96 maanden overleden 304 deelneemsters aan mammacarcinoom, met een tien-jaars cumulatieve incidentie van mammacarcinoomspecifieke mortaliteit van 1,8% in de RT-groep en 2,1% in de niet-RT groep (HR 0,73; 95%-bti 0,62-0,88). Significante verbeteringen in overleving in de RT-groep versus de niet-RT groep werden alleen gezien in patiënten met hogere nucleaire graad, jongere leeftijd, en grotere tumoromvang. De mate van overlevingsprofijt van RT was significant geassocieerd met de prognostische score (p<0,001).
De onderzoekers concluderen dat in deze bevolkingsgebaseerde studie de patiënt-prognostische score voor DCIS geassocieerd was met de mate van verbetering van de overleving door RT na BCS. De uitkomsten suggereren dat geïndivualiseerde keus voor al-of-niet RT na BCS voor DCIS kan worden gemaakt op basis van patiëntfactoren, tumorbiologie en de prognostische score.
1.Sagara Y, Freedman RA, Vaz-Luis I et al. Patient prognostic score and associations with survival improvement offered by radiotherapy after breast-conserving surgery for ductal carcinoma in situ: a population-based longitudinal cohort study. J Clin Oncol 2016; epub ahead of print