
Bij presentatie hadden de patiënten in de BSCH-groep significant hogere waarden van serum lactaatdehydrogenase en vaker palpabele splenomegalie. Herevaluatie van het BCSH-cohort volgens de WHO-criteria resulteerde in een heterogene populatie met 141 (59,2%) ET, 77 (32,4%) prefibrotische primaire myelofibrose, zestien (6,7%) polycythemia vera, en vier (1,7%) primaire myelofibrose. In vergelijking met patiënten met WHO-bevestigde ET hadden patiënten in het BSCT-cohort significant slechtere fibrosevrije overleving en prognose, met name vanwege inclusie van patiënten met prefibrotische primaire myelofibrose in het BCSH-cohort.
De onderzoekers concluderen dat de diagnose ET zonder zorgvuldig BM-onderzoek resulteert in een heterogene patiëntengroep met mogelijk tekortschietend klinisch management.
1.Gisslinger H, Jeryczynski G, Gisslinger B et al. Clinical impact of bone marrow morphology for the diagnosis of essential thrombocythemia: Comparison between the BCSH and the WHO criteria. Leukemia 2015; epub ahead of print