De diagnose
essentiële trombocytemie (ET) wordt volgens de criteria van het British
Committee of Standards in Haematology (BCSH) voornamelijk gesteld op basis van
uitsluiting en niet noodzakelijkerwijs op basis van beenmergmorfologie. In de
diagnose volgens de WHO-criteria speelt BM-morfologie wel een belangrijke rol.
Prof. Heinz Gisslinger (Medische Universiteit, Wenen) en collega’s hebben een
studie uitgevoerd van morfologische en klinische kenmerken van patiënten met
een diagnose ET volgens de richtlijnen van BSCH (n=238) of WHO (n=232). De uitkomsten van de studie worden vandaag online gepubliceerd in Leukemia.1
Bij
presentatie hadden de patiënten in de BSCH-groep significant hogere waarden van
serum lactaatdehydrogenase en vaker palpabele splenomegalie. Herevaluatie van
het BCSH-cohort volgens de WHO-criteria resulteerde in een heterogene populatie
met 141 (59,2%) ET, 77 (32,4%) prefibrotische primaire myelofibrose, zestien
(6,7%) polycythemia vera, en vier (1,7%) primaire myelofibrose. In vergelijking
met patiënten met WHO-bevestigde ET hadden patiënten in het BSCT-cohort
significant slechtere fibrosevrije overleving en prognose, met name vanwege
inclusie van patiënten met prefibrotische primaire myelofibrose in het BCSH-cohort.
De
onderzoekers concluderen dat de diagnose ET zonder zorgvuldig BM-onderzoek
resulteert in een heterogene patiëntengroep met mogelijk tekortschietend
klinisch management.
1.Gisslinger H, Jeryczynski G, Gisslinger B et al.
Clinical impact of bone marrow morphology for the diagnosis of essential
thrombocythemia: Comparison between the BCSH and the WHO criteria. Leukemia
2015; epub ahead of print
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)