
Tijdens tien jaar follow-up werd in 57 patiënten LRR vastgesteld: 30 lokaal en 30 regionaal (dus drie simultaan zowel lokaal als regionaal) voor een cumulatieve LRR-incidente van 7,1% (95%-bti 5,5-9,1). De meeste LRRs werden geheel (56%) of gedeeltelijk (26%) binnen de postoperatief bestraalde gebieden gezien. De meest-voorkomende locatie voor out-of-field RR was craniaal ten opzichte van RT-velden in de supraclaviculaire fossa. Vergeleken met patiënten met ER-positieve ziekte hadden patiënten met ER-negatieve ziekte (HR 4,6; p<0,001) en HER2-positieve ziekte (HR 2,4; p=0,007) een verhoogd risico van LRR. ER-negative/HER2-positieve tumoren hadden vaker in-field recidief (68%) dan marginaal of out-of-field recidief (32%). Driekwart van de in-field recidieven vergeleken met 45% van de marginaal of out-of-field redicieven waren afkomstig van een ER-negatieve/HER2-positieve tumor. Complete pathologische respons in de axilla na neoadjuvante behandeling was geassocieerd met lager LRR-risico (p=0,022).
De onderzoekers concluderen dat incidentie en locaties van LRR gerelateerd waren aan biologisch subtype van het primaire mammacarcinoom. Geïndividualiseerde locoregionale radiotherapie aangepast aan het biologisch subtype zou kunnen resulteren in verbetering van de uitkomsten.
1.Adra J, Lundstedt D, Killander F et al. Distribution of locoregional breast cancer recurrence in relation to postoperative radiation fields and biological subtypes. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2019; epub ahead of print
Summary: A study in Sweden found that the incidence and locations of locoregional recurrerence after postoperative locoregional radiotherapy for primary breast cancer were related to biological subtype. This suggests that individualized radiotherapy according to tumor biology may improve outcomes.