Behandeling
met fluoropyrimidine (FP) kan resulteren in ernstige toxiciteit in tot 30% van
de patiënten. Deze toxiciteit is in veel gevallen toe te schrijven aan verlaagde
activiteit van het enzym dihydropyrimidinedehydrogenase (DPD) dat een rol
speelt bij de afbraak van FP. De verlaagde DPD-activiteit hangt vaak samen met
genetische varianten in het DPYD-gen dat
voor DPD codeert. Een Nederlandse multicenter studie onderzocht of het mogelijk
is in de klinische praktijk patiënten prospectief te screenen op dragerschap
van de vier meest relevante varianten, om de FP-dosering voor individuele
patiënten aan te passen. Dr. Linda Henricks (NKI) presenteert de studie vandaag
op de Annual Meeting van ESMO in
München. De studie is vandaag ook online gepubliceerd in The Lancet Oncology.1
De studie
werd uitgevoerd in zeventien Nederlandse ziekenhuizen. De studie includeerde
1103 patiënten met alle tumortypen waarvoor FP-behandeling geschikt werd
geacht. Voor aanvang van de behandeling ondergingen de patiënten genotypering
voor DPYD*2a, c.2846A>T ,
c.1679T>G, en c.1236G>A. De DPYD-wildtype
patiënten kregen vervolgens standaard FP-dosering, DPYD*2a- en c.1679T>G-patiënten kregen 50% van de standaarddosering,
en c.2846A>T- en c.1236G>A-patiënten kregen 25% van de standaarddosering.
Het primaire eindpunt van de studie was frequentie van graad 3 en hoger
FP-gerelateerde toxiciteiten over de gehele duur van de behandeling, vergeleken
met de toxiciteiten in een historisch cohort waarin alle patiënten standaard
FP-dosering hadden gekregen.
Onder de 1103
patiënten waren 1018 DYPD-wildtype
patiënten en 85 heterozygote DPYD-variantdragers.
De incidentie van FP-gerelateerde ernstige toxiciteit was hoger in de
variantdragers dan in de wildtype-patiënten (39% van de patiënten versus 23%;
p=0,0013). Onder de DPYD*2A-dragers
was het relatief risico van ernstige FP-gerelateerde toxiciteit 1,31 (95%-bti
0,63-2,73) voor genotype-geleide dosering versus 2,87 (2,14-3,86) in het
historische cohort. Onder de c.1679C>T-dragers was er geen toxiciteit met
genotype-geleide dosering versus een relatief risico van 4,30 (2,10-8,80) in
het historische cohort. Onder de c.2846A>T-dragers was het relatief risico
2,00 (1,19-3,34) met genotype-geleide dosering versus 3,11 (2,25-4,28) in het
historische cohort. Onder de c.1236G>A-drager was het relatief risico 1,69
(1,1,8-2,42) met genotype-geleide dosering versus 1,72 (1,22-2,42) in het
historische cohort.
De
onderzoekers concluderen dat prospectieve DPYD-genotypering
resulterend in aanpassing van de FP-dosering in de dagelijkse praktijk feasible
was en resulteerde in verlaagde FP-toxiciteit in dragers van relevante DPYD-varianten.
1.Henricks
LM, Lunenburg CATC, de Man F et al. DPYD genotype-guided dose individualisation
of fluoropyrimidine therapy in
patients with cancer: a prospective safety analysis. Lancet Oncol 2018; epub
ahead of print
Summary: A multicenter study in The Netherlands showed that prospective DPYD genotyping was feasible in routine clinical practice, and DPYD genotype-based dose reduction
improved safety of fluoropyrimidine treatment.
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)