
De studie includeerd patiënten met metastatisch UTUC (n=8) of UCB (n=59), met FGFR3-veranderingen. De meerderheid van de patiënten (70,1%) had twee of meer eerdere lijnen behandeling gekregen. De patiënten kregen oraal infigratinib 125 mg eenmaal daags op de eerste 21 dagen van vier-weekse cycli, tot ziekteprogressie of niet-acceptabele toxiciteit optrad. Onder de UTUC patiënten waren er vier met respons (één complete respons) voor een ORR van 50%, en vier met stabiele ziekte, waardoor de disease control rate uitkwam op 100%. Onder de UCB-patiënten waren er dertien met partiële respons (ORR 22%) en tweeëntwintig met stabiele ziekte (DCR 59,3%). Celvrij DNA-analyse van bloedmonsters wees uit dat UTUC vergeleken met UCB hogere frequentie had van FGFR3-TACC3 fusies (12,5% versus 6,8%) en van FGFR3 R248C-mutaties (50% versus 11,9%) en een lagere frequentie had van FGFR3 S249C-mutaties (37,5% versus 59,3%).
De onderzoekers concluderen dat de verschillen in genomische kenmerken tussen UTUC en UCB onderstrepen dat deze ziekten onderscheiden biologie hebben, resulterend in verschillen in werkzaamheid van infigratinib voor metastatisch UTUC versus UCB met FGFR3-veranderingen.
1.Pal SK, Bajorin D, Dizman N et al. Infigratinib in upper tract urothelial carcinoma versus urothelial carcinoma of the bladder and its asociation with comprehensive genomic profiling and/or cell-free DNA results. Cancer 2020; epub ahead of print
Summary: A multicenter study in the USA found differences in the genomic profile between upper tract urothelial carcinomas and urothelial carcinomas of the bladder, resulting in different effectivity of infigratinib (disease control rate 100% in UTUC versus 59.3% in UCB).