Prof. Kjeld
Schmiegelow (Rigshospitalet, Kopenhagen) en collega’s hebben een studie
uitgevoerd van kenmerken van asparaginase-geassocieerde pancreatitis (AAP) in
kinderen met ALL die werden behandeld volgens het Nordic/Baltic ALL2008
protocol. De uitkomsten van de studie zijn online gepubliceerd in Leukemia.1
Van de 1285
kinderen (leeftijd 1,0 tot 17,9 jaar) die tussen juli 2008 en december 2014
volgens het protocol werden behandeld ontwikkelden 86 AAP (cumulatieve
incidentie 6,8%). Er waren 73 patiënten met ernstige AAP (langer dan 72 uur) en
dertien patiënten met milde AAP. De AAP-patiënten waren ouder dan de niet-AAP
patiënten (mediaan 6,5 versus 4,5 jaar; p=0,001). Pseudocysten werden gezien in
28% van de AAP-patiënten. Na mediane follow-up van 2,3 jaar had 8% van de
patiënten permanente insulinetherapie nodig, en had 7% regelmatig abdominale
pijn.
Van 62 AAP-patiënten
en 638 niet-AAP patiënten werd kiemlijn DNA gegenotypeerd. Overall was de ULK2-variant rs281366 de sterkste
associatie met AAP (OR 6,7; p= 5,6 x 10-7). AAP-patiënten met deze
variant waren jonger (mediaan 4,3 versus 7 jaar; p=0,015) en hadden lager
risico van AAP-gerelateerde complicaties (15% versus 43%; p=0,13) dan
AAP-patiënten zonder de variant. Onder 45 AAP-patiënten en 517 niet-AAP
patiënten jonger dan tien jaar was de RGS6-variant rs1719470 het sterkst
geassocieerd met AAP (OR 7,3; p=9,8 x 10-9). Meer dan de helft van
de AAP-patiënten jonger dan tien jaar had een of beide risicoallelelen.
1.Wolthers
BO, Frandsen TL, Abrahamsson J et al. Asparaginase-associated pancreatitis, A
study on pheno- and genotype in the NOPHO ALL2008 protocol. Leukemia 2016; epub ahead of print
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)