
De studie includeerde 321 HL-patiënten die transplantatie ondergingen op de mediane leeftijd van 34 jaar (range 18-71). Voorafgaand aan de transplantatie werd gerichte DNA-sequencing van het PBSC-product uitgevoerd. CH werd gedetecteerd in het PBSC-product van 46 patiënten (14,2%), met de meest-frequente mutaties in DNMT3A (n=25), PPM1D (n=7), TET2 (n=7), en TP53 (n=5). Aanwezigheid van CH in het PBSC-product was een onafhankelijke voorspeller van t-MN (aHR 4,50; 95%-bti 1,54-3,19). Notably, alle patiënten met TP53-mutaties ontwikkelden t-MN, terwijl geen van de patiënten met alleen DNMT3A mutaties t-MN ontwikkelden. Aanwezigheid van TP53- en/of PPM1D-mutaties was geassocieerd met een 7,29 maal verhoogd (95%-bti 1,72-30,94) risico van t-MN vergeleken met patiënten die geen CH-mutaties hadden. Aanwezigheid van TP53- en/of PPM1D-mutaties was geassocieerd met een 4,17 maal verhoogd (95%-bti 1,25-13,87) risico van nonrelapse mortaliteit. CH was niet geassocieerd met relapse-gerelateerde mortaliteit.
De onderzoekers concluderen dat aanwezigheid van TP53- en/of PPM1D-mutaties in het PBSC-product geassocieerd was met verhoogd risico van post-aPBSCT t-MN en nonrelapse mortaliteit onder patiënten met HL.
1.Yan C, Richard MA, Gibson CJ et al. Clonal hematopoiesis and therapy-related myeloid neoplasme after autologous transplant for Hodgkin lymphoma. J Clin Oncol 2024; epub ahead of print
Summary: A multicenter retrospective study in the USA found that among patients undergoing autologous peripheral blood stem cell transplantation (aPBSCT) for Hodgkin lymphoma, the presence of TP53 mutations and/or PPM1D mutations in the PBSC product was associated with increased risk of post-aPBSCT therapy-related myeloid neoplasm en nonrelapse mortality.