
In de SEER-database identificeerden de onderzoekers 810.587 patiënten, met een gemiddelde follow-up periode van 94,2 maanden (range 0-311). Van deze patiënten had 61,2% ER+/PR+ subtype; 10,7% ER+/PR-subtype; 1,4% ER-/PR+ subtype en 16,7% ER-/PR- subtype (van 9,9% van de patiënten was het subtype niet bekend). De mammacarcinoom-specifieke overleving was het best in patiënten met ER+/PR+ subtype, gevolgd door ER+/PR-, ER-/PR+, en ER-/PR- (in deze volgorde). Dezelfde subtype-afhankelijke verschillen werden ook gezien in subgroep-analyses volgens stadium, ras, leeftijdsgroep, en jaar van diagnose. In multivariate analyse met ER+/PR+ als referentie waren de HRs voor mammacarcinoom-specifieke mortaliteit 1,419 (95%-bti 1,383-1,456) voor ER-/PR+; 1,630 (95%-bti 1,547-1,729) voor ER-/PR+; en 1,811 (95%-bti 1,773-1,848) voor ER-/PR-.
De onderzoekers concluderen dat HR-subtype een significante prognostische factor is in vrouwen met operabel invasief mammacarcinoom.
1.Hwang K-T, Kim J, Jung J et al. Long-term prognostic effect of hormone receptor subtype on breast cancer. Breast Cancer Res Treat 2019; epub ahead of print
Summary: An analysis of the SEER database found that in female operable breast cancer the hormone receptor subtype was a significant independent prognostic factor. The ER+/PR+ subtype had the most favorable breast cancer-specific survival, followed by ER+/PR-, ER-/PR+, and ER-/PR- (in this order). Prognostic impacts of hormone receptor subtypes were also maintained in subgroup analyses according to anatomic stage, race, age, and year of diagnosis.