
De studie werd uitgevoerd in twintig centra in twaalf landen. Onder de 999 patiënten van centra met beschikbare data waren er 53 met late irAEs, voor een incidentie van 5,3% (95%-bti 4,0-6,9). In totaal includeerde de studie 118 patiënten met tezamen 140 late irAEs. De mediane onset was 16 maanden na start van de behandeling (range 12-53). Zevenentachtig patiënten (74%) kregen nog anti-PD1 gebaseerde therapie op het moment van ontstaan van late irAEs, vijftien (12%) ontwikkelde irAEs binnen drie maanden na stoppen van de therapie, zestien (14%) waren al langer dan drie maanden gestopt, en één patiënt was zesentwintig maanden voor het ontstaan van de irAE gestopt met de behandeling. De meest-waargenomen late irAEs waren colitis, rash, en pneumonitis. Een aanzienlijk percentage (39%) waren graad 3 of hoger en twee waren graad 5. Steroïden waren vereist in 80 patiënten (68%), en additionele immuunsuppressie in 27 (23%).
De onderzoekers concluderen dat late irAEs optraden in een gering maar relevant percentage van de patiënten.
1.Owen CN, Bai X, Quah T et al. Delayed immune-related adverse events with anti-PD1-based immunotherapy in melanoma. Ann Oncol 2021; epub ahead of print
Summary: A multinational study investigated the incidence, nature, and management of delayed (ocurring after more than twelve months) immune-related adverse events of anti-PD1 therapy for melanoma. The incidence was 5.3% of patients surviving longer than 1 year. Most of delayed irAEs were high grade (39% grade 3 or higher). Delayed irAEs were often difficult to manage; 68% required steroids and 23% required an additional immunosuppressive agent. Delayed irAEs were reported up to 26 months after stopping anti-PD1.