
De studie recruteerde 170 vrouwen met EBC, ongeacht HR- of HER2-status. De patiënten kregen neoadjuvante chemotherapie gevolgd door chirurgie of chirurgie gevolgd door adjuvante chemotherapie. In primair tumorweefsel van 101 patiënten identificeerden de onderzoekers somatische mutaties. Deze 101 vrouwen (gemiddelde leeftijd 54 ± 11 jaar) vormden het studiecohort. De onderzoekers bepaalden met gepersonaliseerde tumorspecifieke PCR assays het verschijnen van deze mutaties in ctDNA in seriële bloedmonsters die tijdens de follow-up iedere drie maanden (na een jaar iedere zes maanden) werden genomen. Het primaire eindpunt van de studie was recidiefvrije overleving.
De mediane follow-up was 35,5 maanden (IQR 27,9-43,0). Detectie van ctDNA tijdens de follow-up was geassocieerd met recidief (HR 25,2; p<0,001). Detectie van ctDNA bij diagnose was eveneens geassocieerd met recidiefvrije overleving (HR 5,8; p=0,01). Na inclusie van 43 additionele patiënten, die eerder geanalyseerd waren in een proof of principle studie, liep in het gecombineerde cohort van 144 patiënten ctDNA-detectie mediaan 10,7 maanden (95%-bti 8,1-19,1) voor op klinische detectie van recidief. Extracraniële metastatische relapse werd met ctDNA gedetecteerd in 22 van 23 patiënten (96%). Brain-only metastase werd met ctDNA slechts in één van zes patiënten gedetecteerd (17%).
De onderzoekers concluderen dat de studie suggereert dan detectie van ctDNA tijdens de follow-up geassocieerd is met hoog risico van toekomstig recidief van vroeg-stadium mammacarcinoom.
1.Garcia-Murillas I, Chopra N, Comino-Méndez I et al. Assessment of molecular relapse detection in early-stage breast cancer. JAMA Oncol 2019; epub ahead of print
Summary: A study in the UK found that after treatment for early-stage breast cancer detection of circulating tumor DNA during follow-up is associated with a high risk of future relapse