
De studie is gebaseerd op SEER-database gegevens van patiënten in de leeftijd van 66 jaar en ouder tussen begin 2006 en eind 2011 PA, PN, of RN ondergingen voor T1a RCC. De onderzoekers identificeerden 4310 patiënten, van wie 456 als primaire behandeling PA ondergingen (11%), 1748 PN (40%), en 2106 RN (49%). In de loop van de studieperiode nam gebruik van PA en PN toe en gebruik van RN af.
De mediane follow-up was 52 maanden voor overall survival en 42 maanden voor RCC-specifieke overleving. Na PA versus PN was de vijf-jaars RCC-specifieke overleving 95% versus 98%, en de vijf-jaars OS 77% versus 86%. Na PA versus RN was de vijf-jaars RCC-specifieke overleving 96% versus 95% en de vijf-jaars OS 74% versus 75%. Cumulatieve incidentie van nierinsufficiëntie 31 tot 365 dagen na de behandeling was 11% na PA, 9% na PN, en 18% na RN. Niet-urologische complicaties binnen dertig dagen na de behandeling werden gezien in 6% na PA, 29% na PN, en 30% na RN. Tien procent van de PN-groep had intraoperatieve conversie naar RN. Zeven procent van de PA-groep onderging binnen een jaar na de behandeling een nieuwe PA.
De onderzoekers concluderen dat in geselecteerde oudere patiënten met T1a RCC PA zou kunnen resulteren in oncologische uitkomsten die niet slechter zijn dan die van RN en licht-kortere RCC-specifieke overleving vergeleken met PN. PA resulteerde in minder periprocedurele complicaties dan PN of RN.
1.Talenfeld AD, Gennarelli RL, Elkin EB et al. Percutaneous ablation versus partial and radical nephrectomy for T1a renal cancer. A population-based analysis. Ann Intern Med 2018; epub ahead of print
Summary: A SEER database analysis shows that for well-selected older adults with T1a RCC percutaneous ablation may result in oncologic outcomes similar to radical nephrectomy and slightly worse than partial nephrectomy, with fewer periprocedural complications.