Accurate
beoordeling van de respons tijden neoadjuvante systemische behandeling (NST)
voor mammacarcinoom vormt een klinische uitdaging. Minimaal-invasieve
beoordeling van de respons aan de hand van celvrij circulerend tumor DNA
(ctDNA) zou behandelbeslissingen kunnen faciliteren. Een multicenterstudie in
Oostenrijk heeft de associatie tussen persistentie van ctDNA tijdens NST voor
mammacarcinoom en de tumorrespons geïnventariseerd. Dr. Ellen Heitzer (Medische
Universiteit van Graz) en collega’s publiceren de studie in Clinical Cancer Research.1
De studie
includeerde 193 patiënten met vroeg-stadium mammacarcinoom. Voor 145 patiënten
kon (op basis van 93 in tumorweefsel geprofileerde genen) ctDNA tijdens NST
worden gevolgd. Bij aanvang van NST werd ctDNA gedetecteerd in 63 van 145
patiënten. Persistentie van ctDNA bij mid-therapie (MT) werd gezien in 25 van
63 patiënten (39,7%) en persistentie aan het eind van de NST in 15 van 63
patiënten (23,8%). ctDNA-detectie bij MT was significant geassocieerd met
hogere residual cancer burden (RCB).
Onder alle 145 patiënten had geen van de patiënten met RCB 0 en slechts 6,7%
met RCB I detecteerbaar ctDNA bij MT, terwijl 30,6% van de patiënten met RCBII
en 29,6% van de patiënten met RCBIII bij MT detecteerbaar ctDNA hadden.
De
onderzoekers concluderen dat persistentie van ctDNA bij MT geassocieerd was met
slechte respons op NST. Analyse van ctDNA kan vroege identificatie mogelijk
maken van patiënten die waarschijnlijk geen pCR zullen bereiken of beoordeeld
worden als RCBII/III.
1.Zhou
Q, Gampenrieder SP, Frantal S et al. Persistence of ctDNA in breast cancer patients during neoadjuvant
treatment is significant predictor of poor tumor response.
Summary: A multicenter study in Austria found
that the detection and persistence of ctDNA at mid-therapy of neoadjuvant
systemic treatment for breast cancer was associated with poor response.
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)