
In de SEER-database identificeerden de onderzoekers 206.332 volwassen vrouwen met een diagnose mammacarcinoom tussen begin 2000 en eind 2015. De gemiddelde leeftijd bij diagnose was 59,7 ± 13,8 jaar. De mediane follow-up was 80 maanden. Tijdens de studieperiode overleden 21.771 van deze vrouwen aan mammacarcinoom (10,6%) en 18.566 aan andere oorzaken (9,0%). De cumulatieve incidentie van breast cancer-specific mortality (BCSM) 120 maanden na de diagnose was 14,4% (95%-bti 14,2-14,6). Leeftijd bij diagnose was volgens een kwadratische curve geassocieerd met het BCSM-risico (p<0,001), met de hoogste BCSM voor de jongste en de oudste vrouwen, en een nadir bij leeftijd 45 jaar. Het finale Cox-model liet zien dat een dertig-jaar oude vrouwen ongeveer hetzelfde gecorrigeerde BCSM-risico haden (versus 45-jaar oude vrouwen HR 1,187; 95%-bti 1,187-1,188) als zestig-jaar oude vrouwen (HR 1,174; 95%-bti 1,174-1,175).
De onderzoekers concluderen dat vrouwen met een diagnose mammacarcinoom bij de extremen van de leeftijdsdistributie een verhoogd BCSM-risico hadden; de relatie tussen leeftijd bij diagnose en BCSM was consistent met een kwadratische functie.
1.Johnson HM, Irish W, Muzaffar M et al. Quantifying the relationship between age at diagnosis and breast cancer-specific mortality. Breast Cancer Res Treat 2019; epub ahead of print
Summary: An analysis of the SEER database investigated the relationship between age at diagnosis and breast cancer-specific mortality. The analysis found that women diagnosed with breast cancer at the extremes of age suffer disproportionate rates of BCSM. The relationship between age at diagnosis and adjusted risk of BCSM was consistent with a quadratic function.