Radiotherapie naar de thorax is een standaard-behandeling voor kleincellig longcarcinoom (SCLC). De 2018 National Comprenhensive Cancer Network guideline noemt als mogelijkheden tweemaaldaage radiotherapie (TDRT; 1,5 Gy tweemaal per dag; totaal 45 Gy) en eenmaaldaagse radiotherapie (ODRT; 1,8 tot 2,0 Gy eenmaal per dag; totaal 60-70 Gy). Een studie in acht ziekenhuizen in China heeft de associatie van beide alternatieven met het risico van volgende hersenmetastasen onderzocht. Prof. Jinming Yu (Universiteit van Shandong) en collega’s publiceren de studie online in JAMA Network Open.¹

De studie includeerde 778 achtereenvolgende SCLC-patiënten die tussen juni 2003 en juli 2016 radiotherapie maar de thorax (609 ODRT; 169 TDRT), chemotherapie, en profylactische craniële bestraling hadden gekregen. De mediane leeftijd was 55 jaar (IQR 48-61); 204 patiënten waren vrouwen en 574 waren mannen. Na mediaan 23,6 maanden follow-up (IQR 14,2-38,2) waren hersenmetastasen gezien in 131 patiënten (16,8%). De figuur laat zien (panel A alle patiënten; panel B propensity score-gematcht cohort van 169 ODRT- en 169 TDRT-patiënten) dat de TDRT-groep een significant verhoogd risico van hersenmetastasen had. De cumulatieve incidentie van hersenmetastasen na drie jaar was 26,0% met TDRT versus 16,9% met ODRT (HR 1,55; p=0,03). De progressievrije overleving verschilde niet significant tussen beide groepen. De mediane overall survival was niet-significant langer in de ODRT-groep dan in de TDRT-groep (47,2 versus 32,8 maanden; p=0,06).

De onderzoekers concluderen dat in deze studie TDRT vergeleken met ODRT voor SCLC geassocieerd was met hoger risico van volgende hersenmetastasen.

1.Zeng H, Li R, Hu C et al. Association of twice-dialy radiotherapy with subsequent brain metastases in adults with small cell lung cancer. JAMA Network Open 2019;2:e190103

Summary: A multicenter cohort study in China found that twice-daily compared to once daily radiotherapy for small cell lung cancer was associated with increased risk of subsequent brain metastases (26.0% versus 16.9% at three years; HR 1.55; p=0.03).