Veneuze
trombo-embolie (VTE) is een belangrijke complicatie van maligniteiten en
behandelingen voor maligniteiten. Een studie van Memorial Sloan Kettering
Cancer Center (New York) heeft de incidentie van en risicofactoren voor VTE
geïnventariseerd in patiënten die neoadjuvante chemotherapie (NACT) krijgen
voor ovariumcarcinoom. Dr. Elizabeth Jewell en collega’s publiceren de studie in Gynecologic Oncology.1
Tussen begin
april 2015 en eind september 2018 kregen 290 patiënten in MSKCC neoadjuvante
chemotherapie voor ovariumcarcinoom. VTE, gedefinieerd als diepe veneuze
trombose en/of pulmonaire embolie, werd vastgesteld in 75 van deze patiënten
(25,9%). Veertig patiënten (13,8%) hadden VTE voor aanvang van de NACT, 27
andere patiënten (11,6%) ontwikkelden VTE tijdens de NACT-periode, zes (3,9%)
tijdens de intraoperatieve en 28-daagse postoperatieve periode, en twee (1,3%)
tijdens de adjuvante periode. FIGO stadium IV ziekte was de enige factor die
geassocieerd was met verhoogd risico van new-onset VTE (OR 3,9; p=0,03).
De
onderzoekers concluderen dat patiënten die NACT kregen voor ovariumcarcinoom
een bijzonder hoog risico van VTE hadden, hetzij bij presentatie of tijdens de
NACT.
1.Basaran
D, Boerner T, Suhner J et al. Risk
of venous thromboembolism in ovarian cancer patients receiving neoadjuvant
chemotherapy. Gynecol Oncol 2021; epub ahead of print
Summary: A study at Memorial Sloan Kettering
Cancer Center (New York, NY) found that among patients receiving neoadjuvant
chemotherapy for ovarian cancer the overall risk of venous thromboembolism was
higher than 25%; either before NACT (13.8%), during NACT (11.6%), during the
intraoperative and 28-day postoperative period (3.9%), and during the adjuvant
period (1.3%).
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)