Gebruik van
het anti-CD20 antilichaam rituximab heeft geresulteerd in aanzienlijke
verbetering in de behandeling van B-cel non-Hodgkin lymfoom en rijpe B-cel ALL. CD20 komt ook tot expressie
in tenminste 30% van de B-cel precursor ALLs. Dr. Sébastien Maury (Hôpital
Henri Mondor, Creteil) en collega’s hebben de waarde onderzocht van toevoegen
van rituximab aan chemotherapie voor CD20-positief Ph-negatief BCP-ALL. Maury
presenteert de uitkomsten van de Graall-R2005 studie op het ASH-congres in
Orlando.1
Deelnemers
aan de studie waren 209 volwassen patiënten (mediane leeftijd 40 jaar) van 56
centra in Frankrijk. Ze werden gerandomiseerd naar rituximab plus chemotherapie
(n=105) of alleen chemotherapie (n=104). Rituximab werd gegevens tijdens
inductie, salvage reïnductie indien nodig, consolidatie, late intensificatie,
en het eerste jaar onderhoudsbehandeling, voor een totaal van 16 tot 18
infusies van 375 mg/m2. Na inductie met of zonder salvage reïnductie
was de complete remissie 92% in de rituximab-arm en 91% in de controle-arm. In
de rituximab-arm kreeg een hoger percentage patiënten (34%) allogene SCT in
eerste remissie dan in de controle-arm (20%; p=0,029).
Het primaire
eindpunt van de studie was gebeurtenisvrije overleving. De twee-jaars gebeurtenisvrije overleving was 65% in de rituximab-arm versus 52%
in de controle-arm (HR 0,66; p=0,038). De twee-jaars overall survival was 71% in de rituximab-arm versus 64% in de
controle-arm (HR 0,70; p=0,095). Censoring van patiënten die in eerste remissie
allogene SCT hadden gekregen resulteerde in significant betere twee-jaars EFS
(66% versus 53%; HR 0,59; p=0,021) en OS (74% versus 63%; HR 0,55; p=0,018) in
de rituximab-arm.
De
onderzoekers concluderen dat toevoegen van rituximab aan chemotherapie voor
CD20-positief Ph-negatief BCP-ALLresulteert in betere EFS, en na censoring voor
transplantatie ook in betere OS.
1.ASH 2015; abstr. 1
Commentaren
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)