
In de literatuur tussen begin 2003 en november 2015 vonden de onderzoekers 48 voor het onderwerp relevantie prospectieve monotherapiestudies, met tezamen 6938 patiënten. Er waren 26 studies van CTLA-4 mAbs, 17 van PD-1, twee van PD-L1, en drie van zowel CTLA-4 als PD-1. Graad 3- of 4-irAEs ware meer frequent met CTLA-4 mAbs (31%) dan met PD- mAbs (10%). Alle graden colitis (OR 8,7; 95%-bti 5,8-12,9), hypofysitis (OR 6,5; 95%-bti 3,0-14,3), en rash (OR 2,0; 95%-bti 1,8-2,3) waren meer frequent met CTLA-4 mAbs, terwijl pneumonitis (OR 6,4; 95%-bti 3,2-12,7), hypothyreoïdie (OR 4,2; 95%-bti 2,9-6,3), artralgie (OR 3,5; 95%-bti 2,6-4,8), en vitiligo (OR 3,5; 95%-bti 2,3-5,3) meer frequent waren met PD-1 mAbs. Vergelijking van irAEs van de drie meeste bestudeerde tumortypes in PD-1 mAb-studies (melanoom n=2048; NSCLC n=1030; niercelcarcinoom n=573) liet zien dat melanoompatiënten hogere frequentie van gastro-intestinale en huid irAEs hadden en lagere frequentie van pneumonitis.
De onderzoekers concluderen dat de analyse inzicht verschaft in tumor- en klasse-specifieke patronen van irAEs van immuuncheckpointremmende mAbs.
1. Khoja L, Day D, Chen TW-W et al. Tumor- and class-specific patterns of immune-related adverse events of immune checkpoint inhibitor: a systematic review. Ann Oncol 2017; epub ahead of print