
De analyse includeerde 283 HL-patiënten en 457 NHL-patiënten in de leeftijd van 18 tot en met 75 jaar die tussen begin 2009 en eind 2016 haploïdentieke (n=526; 68% BM, 32% PB) of UCB (n=214) transplantatie ondergingen. Alle patiënten kregen dezelfde conditionering (2 Gy TBI, cyclofosfamide, en fludarabine) en GVHD-profylaxe (calcineurineremmer en mycofenolaat). Patiënten die haploïdentieke transplantatie ondergingen kregen na de transplantatie cyclofosfamide.
Na correctie voor leeftijd, lymfoom-subtype, en ziektestatus was de overleving slechter na UCB vergeleken met haploïdentiek BM (HR 1,55; p=0,001) evenals na UCB vergeleken met haploïdentiek PB (HR 1,59; p=0,005). Ook de progressievrije overleving was slechter na UCB vergeleken met haploïdentiek BM (HR 1,44; p=0,002) en na UCB vergeleken met haploïdentiek PB (HR 1,86; p<0,0001). Na UCB waren de vier-jaars OS en PFS 49% en 36%; vergeleken met 58% en 46% na haploïdentiek BM en 59% en 52% na haploïdentiek PB. De slechtere overleving werd verklaard uit hogere transplantatie-gerelateerde mortaliteit na UCB vergeleken met BM (HR 1,91; p=0,0001) en na UCB vergeleken met PB (HR 2,27; p=0,0002).
De onderzoekers concluderen dat de analyse betere uitkomsten vond na haploïdentieke verwante donor transplantatie dan na UCB transplantatie.
1.Fatobene G, Rocha V, St. Martin A et al. Nonmyeloablative alternatative donor transplantation for Hodgkin and non-Hodgkin lymphoma: from the LWP-EBMT, Eurocord, and CIBMTR. J Clin Oncol 2020; epub ahead of print
Summary: A comparison of outcomes of nonmyeloablative HLA-mismatched transplantation for Hodgkin or non-Hodgkin lymphoma found better outcomes after haploindeical related donor transplantation than after unrelated cord blood transplantation.