Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Retrospectieve studie van impact van moleculaire klasse op risico van recidief in endometriumcarcinoom met lymfekliermetastase (0)
2024-08-19 12:00   ( Nieuws )
Tags:  EC with lymph node metastasis molecular classification and recurrence risk
Dr. Gretchen GlaserHet moleculaire profiel van endometriumcarcinoom (EC) is een onafhankelijke prognostische factor en voorspelt de respons op adjuvante behandeling. Het is niet duidelijk of dit ook het geval is onder EC-patiënten met lymfekliermetastase op het moment van primaire chirurgie. Een multinationale retrospectieve studie heeft de impact van moleculaire klasse op risico van recidief in EC met lymfeklier micro- of macrometastase (FIGO 2009 stadium IIIC) na chirurgie geïnventariseerd. Dr. Gretchen Glaser (Mayo Clinic, Rochester MN) en collega’s publiceren de studie in het International Journal of Gynecological Cancer.1

De studie includeerde patiënten die tussen oktober 2013 en oktober 2022 werden behandeld in vijf centra in Brazilië, Italië, en de Verenigde Staten. De ECs werden gecategoriseerd in vier moleculaire klassen: POLE-gemuteerd, mismatch repair deficient (dMMR), p53 abnormaal (p53 abn), en no specific molecular profile (NSMP). Onder de 131 geïncludeerde patiënten waren er 55 (42%) met NSMP, 46 (35%) met dMMR, 29 (22%) met p53 abn, en slechts één (0,8%) met POLE-mutatie. Tijdens vijf jaar follow-up werd recidief gezien in 50 patiënten (38%) na mediaan 1,2 jaar (IQR 0,5-1,8). De mediane follow-up van de overige 81 patiënten was 3,1 jaar (IQR 1,3-4,5). Er waren significante verschillen in recidiefvrije overleving tussen verschillende moleculaire klassen (p<0,01), maar in een model gecorrigeerd voor type van lymfekliermetastase en tumorgraad waren deze verschillen niet langer significant (p=0,13), terwijl in een model gecorrigeerd voor type lymfekliermetastase en adjuvante therapie de verschillen wel significant waren.

De onderzoekers concluderen dat er behoefte is aan geïntegreerde analyse van moleculaire klasse en conventionele histopathologische kenmerken als prognostische factoren in stadium IIIC EC.

1.Schivardi G, Caruso G, De Vitis LA et al. Impact of molecular classification on recurrence risk in endometrial cancer patients with lymph node metastasis: multicenter retrospective study. Int J Gynecol Cancer 2024-005672

Summary: A multicenter retrospective study among patients with stage IIIC endometrial cancer found that despite significant differences in recurrence-free survival between molecular classes, conventional histopathologic parameters retaine crucial prognostic value.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Immuuncheckpointremmers voor gevorderd EGFR-gemuteerd NSCLC na progressie op EGFR-TKIs: meta-analyse (0)
2024-08-18 15:00   ( Nieuws )
Tags:  EGFR-mutated aNSCLC ICIs after EGFR TKIs
Prof. Jianxing HeEr is geen consensus over het klinisch profijt van immuuncheckpointremmer (ICI)-gebaseerde behandelingen voor EGFR-gemuteerd gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (aNSCLC) na progressie op EGFR-TKIs. Een systematisch overzicht en meta-analyse van de gepubliceerde literatuur de werkzaamheid en veiligheid van deze behandelingen geïnventariseerd. Prof. Jianxing He (Medische Universiteit Guangzhou, China) en collega’s publiceren de meta-analyse in The Lancet Oncology.1

In de literatuur tot eind januari 2024 vonden de onderzoekers 17 éénarmige en 15 gerandomiseerde studies, met tezamen 2886 patiënten met EGFR-gemuteerd aNSCLC na progressie op tenminste één lijn EGFR-TKI. De studies evalueerden zeven verschillende ICI-gebaseerde strategieën: ICI-monotherapie, ICI plus chemotherapie (ICI-chemo), ICI plus antiagiogenese (ICI-antiangio), ICI plus antiangiogenese plus chemotherapie (ICI-antiangio-chemo), twee ICIs (ICI-ICI), twee ICIs plus chemotherapie (ICI-ICI-chemo), en ICI plus EGFR-TKI (ICI-TKI). Drie van deze strategieën hadden voldoende data voor een paarsgewijze meta-analyse: vergeleken met chemotherapie resulteerde ICI monotherapie in kortere progressievrije overleving (HR 1,73; 95%-bti 1,30-2,29) terwijl ICI-antiangio-chemo (0,54; 0,44-0,67) en ICI-chemo (0,77: 0,67-0,88) de PFS verlengden. In netwerk meta-analyse resulteerde ICI-antiangio-chemo in de beste PFS, substantieel beter dan ICI-chemo (HR 0,71; 95%-cri 0,59-0,85), ICI-monotherapie (0,30; 0,22-0,41), en niet-ICI strategieën waaronder antiangio-chemo (0,76; 0,58-1,00) en alleen chemotherapie (0,54; 0,45-0,64). ICI-antiangio-chemo was geassocieerd met hoger risico van any-grade en graad 3 of hoger adverse events vergeleken met ICI-chemo en alleen chemotherapie.

De onderzoekers concluderen dat ICI-antiangio-chemo de meest werkzame strategie was voor EGFR-gemuteerd aNSCLC na progressie op EGFR-TKI. De toxiciteit van deze behandeling was acceptabel.

1.Zhao Y, He Y, Wang W et al. Efficacy and safety of immune checkpoint inhibitors for individuals with advanced EGFR-mutated non-small-cell lung cancer who progressed on EGFR tyrosine-kinase inhibitors: a systematic review, meta-analysis, and network meta-analysis. Lancet Oncol 2024; epub ahead of print

Summary: Systematic review and meta-analysis of published studies found that the combination of immune checkpoint inhibition, antiangiogenesis, and chemotherapy was the optimal treatment option for patients with EGFR-mutated advanced NSCLC after progression on EGFR TKI.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter gerandomiseerde fase 2-studie van doseringsreductiestrategie van nab-paclitaxel plus gemcitabine voor mPDAC (0)
2024-08-18 13:30   ( Nieuws )
Tags:  ALPACA trial mPDAC nab-paclitaxel plus gemcitabine dose-reduction strategy
Prof. Frank KullmannEr is geen gestandaardiseerde doseringsreductiestrategie vastgesteld voor het veel-gebruikte regime van gemcitabine plus nab-paclitaxel voor metastatisch pancreas ductaal adenocarcinoom (mPDAC). De gerandomiseerde fase 2-studie ALPACA, in 29 centra in Duitsland, heeft alternerende cycli van nab-paclitaxel plus gemcitabine en gemcitabine alleen vergeleken met continue nab-paclitaxel plus gemcitabine voor mPDAC. Prof. Frank Kullmann (Klinikum Weiden) en collega’s publiceren de studie in The Lancet Gastroenterology & Hepatology.1

ALPACA includeerde volwassen mPDAC-patiënten die niet eerder behandeld waren voor gevorderde ziekte. De patiënten kregen drie inductiecycli van de standaard-combinatie nab-paclitaxel-gemcitabine, waarna patiënten met tenminste stabiele ziekte 1:1 werden gerandomiseerd naar voortzetting van deze combinatie (standaard-groep; n=79) of afwisselende cycli van de combinatie en alleen gemcitabine (doserings-gereduceerde groep; n=88). Het primaire eindpunt was overall survival. De mediane OS was 10,4 maanden in de standaard-groep en 10,5 maanden in de doserings-gereduceerde groep (p=0,56). De meest-gerapporteerde any-grade adverse events na randomisatie waren perifere neuropathie (74% van de patiënten in de standaard-groep en 62% van de patiënten in de doserings-gereduceerde groep) en vermoeidheid (54% versus 52%); treatment-emergent serious adverse events werden gezien in 50% versus 33%). Twee patiënten, beiden in de standaard-groep, overleden aan behandelings-gerelateerde oorzaken.

De onderzoekers concluderen dat de gereduceerde dosering geassocieerd was met gelijke OS-uitkomsten maar minder toxiciteit dan de standaard-dosering.

1.Dorman K, Boeck S, Caca K et al. Alternation gemcitabine plus nab-paclitaxel and gemcitabine alone versus continuous gemcitabine plus nab-paclitaxel after induction treatment of metastatic pancreatic cancer (ALPACA): a multicentre, randomised, open-label, phase 2 trial. Lancet Gastroenterol Hepatol 2024-00197

Summary: The multicenter randomized phase 2 ALPACA trial in Germany found that among mPDAC patients a dose-reduced regimen with alternating cycles of nab-paclitaxel-gemcitabine and gemcitabine alone after three induction cycles is associated with similar overall survival compared with standard continuous nab-paclitaxel-gemcitabine, but with improved tolerability.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter fase 2-studie van ruxolitinib voor corticosteroïd-refractaire sclerotische chronische graft-versus-host ziekte (0)
2024-08-18 12:00   ( Nieuws )
Tags:  sclerotic cGVHD ruxolitinib
Prof. Vijaya BhattSclerotische chronische graft-versus-host ziekte (cGVHD) is een zeer morbide en refractair vorm van cGVHD, waarvoor nieuwe behandelingen vereist zijn. Een multicenter fase 2-studie in de Verenigde Staten heeft ruxolitinib voor corticosteroïd-refractaire sclerotische cGVHD geëvalueerd. Prof. Vijaya Bhatt (University of Nebraska Medical Center, Omaha) en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1


De studie includeerde 47 volwassen patiënten met sclerotisch cGVHD dat refractair was tegen systemische corticosteroïden en tenminste één andere lijn van systemische therapie voor cGVHD gedurende tenminste 12 maanden. De patiënten kregen oraal ruxolitinib 10 mg tweemaal daags gedurende zes maanden; onder patiënten met klinisch profijt kon de behandeling voortgezet worden. Het primaire eindpunt was complete of partiële respons in huid en/of gewrichten.

De mediane duur van gebruik van ruxolitinib was 11 maanden. Partiële respons in huid en/of gewrichten na 6 maanden werd gezien in 49% van de patiënten (95%-bto 34-64), met gewricht- en bindweefselrespons in 45% en huidrespons in 19%. Na 12 maanden bleef de respons behouden in 77% (95%-bti 48-91) van de responders. Overall cGVHD partiële respons werd gezien in 47% (95%-bti 32-61). Voor 38% van de patiënten werd verbetering van patient-reported outcomes gerapporteerd. De 12-maands cumulatieve percentages van falen van de behandeling en nonrelapse mortaliteit waren 20,8% (95%-bti 10,0-34,1) respectievelijk 2,2% (0,17-10,3). In geen van de patiënten werd recidief van de maligniteit gezien. Ruxolitinib werd over het algemeen goed verdragen.

De onderzoekers concluderen dat ruxolitinib een effectieve behandelingsoptie is voor refractaire sclerotische cGVHD.

1.Bhatt VR, Shostrom VK, Choe HK et al. A multicenter phase II trial of ruxolitinib for treatment of corticosteroid refractory sclerotic chronic graft-versus-host disease. J Clin Oncol 2024.00205

Summary: A multicenter phase 2 trial in the USA found that among patients with corticosteroid refractory sclerotic chronic graft-versus-host disease, use of ruxolitinib was associated with relatively high rates of skin/joint responses and overall cGVHD responses, improvement in patient-reported outcomes, low nonrelapse mortality and high failure-free surival.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Retrospectieve studie van klinische en moleculaire kenmerken van early-onset pancreas ductaal adenocarcinoom (0)
2024-08-17 15:00   ( Nieuws )
Tags:  EOPC clinical and molecular features
Dr. Maxime RémondDe incidentie van early-onset pancreas ductaal adenocarcinoom (EOPC; gediagnostiseerd voor de leeftijd van 51 jaar) neemt in geïndustrialiseerde landen toe. Een retrospectieve studie van Institut Gustave Roussy (Villejuif, Frankrijk) heeft klinische en moleculaire kenmerken van EOPC vergeleken met die van pancreas ductaal adenocarcinoom dat na de leeftijd van 50 jaar gediagnostiseerd werd (nEOPC). Dr. Maxime Rémond en collega’s publiceren de studie in het International Journal of Cancer.1

Tussen begin 2012 en eind 2022 werden in Gustave Roussy 113 EOPC-patiënten en 765 nEOPC-patiënten gezien. Er waren tussen beide groepen geen significante verschillen in performance status. De figuur laat zien dat EOPC meer frequent dan nEOPC werd gediagnostiseerd in metastatisch stadium. Bij de diagnose waren levermetastasen meer prevalent in EOPC dan in nEOPC (60,2% versus 43,9%). De mediane overall survival vanaf de diagnose was in beide groepen 18,1 maanden. Onder patiënten die chirurgie ondergingen was de recidiefvrije overleving niet verschillend tussen beide groepen. Onder patiënten met metastasen bij diagnose was de eerstelijns progressievrije overleving gelijk voor beide groepen, maar de EOPC-groep kreeg meer lijnen van behandeling (twee of meer lijnen: 72,3% versus 58,1%). De gemiddelde tumormutatiebelasting was lager in EOPC dan in nEOPC (1,42 versus 2,95 mutaties per megabase). De prevalentie van KRAS- en BRCA1/2-mutaties was gelijk, maar in EOPC werden minder veranderingen in CNKN2A/B gezien. EOPC had een lagere prevalentie van basal-like subtype (18,8% versus 36,8%).

De onderzoekers concluderen dat EOPC vergeleken met nEOPC vaker in metastatisch stadium werd gediagnostiseerd, en specifieke moleculaire kenmerken had.

1.Rémond M, Smolenschi C, Tarabay A et al. Clinical and molecular features of early onset pancreatic adenocarcinoma. Int J Cancer 2024.35135

Summary: A retrospective study at Institut Gustave Roussy (Villejuif, France) found that compared with conventional-onset pancreatic ductal adenocarcinoma, early-onset PDAC (diagnosed before age 51 years) was diagnosed more frequently at the metastatic stage and displayed specific molecular features, such as lower tumor mutational burden and fewer alterations in CDKN2A/B.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Vergelijking van uitkomsten met abirateron versus enzalutamide voor metastatisch castratieresistent prostaatcarcinoom (0)
2024-08-17 13:30   ( Nieuws )
Tags:  mCRPC abiraterone or enzalutamide
Dr. Channing PallerAbirateronacetaat (AA) en enzalutamide zijn geprefereerde behandelingen voor metastatisch castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC). De twee behandelingen zijn niet in een studie head-to-head vergeleken. Een multicenter retrospectieve cohortstudie heeft uitkomsten geïnventariseerd van mCRPC-patiënten in het US Department of Veterans Affairs health care system tussen begin 2014 en november 2022 behandeling met AA of enzalutamide begonnen. Dr. Channing Paller (Johns Hopkins University School of Medicine, Baltimore MD) en collega’s publiceren de studie in JAMA Network Open.1

De studie includeerde 5779 patiënten (mediane leeftijd 74,42 jaar; IQR 68,94-82,14), onder wie 3584 de behandeling begonnen met AA en 2195 die de behandeling begonnen met enzalutamide.De baseline kenmerken van de twee groepen werden in evenwicht gebracht met inverse probability of treatment weighting. De figuur toont de resultaten van de analyse. De groep die de behandeling begon met enzalutamide had gemiddeld een langere overall survival (OS) dan de groep die de behandeling begon met AA, met restricted mean survival time 24,29 maanden (95%-bti 23,58-24,99) versus 23,38 maanden (22,85-23,92) en een verschil in RMST van 0,90 maanden (0,02-1,79) na vier jaar. Ook de tijd tot volgende behandeling of overlijden (TTS, verschil in RMST na vier jaar 1,95 maanden; 95%-bti 0,92-2,99) was langer in de enzalutamidegroep, terwijl de tijd tot PSA-respons (TTR, verschil in RMST na vier jaar 3,57 maanden; 1,76-5,38) korter was in de enzalutamidegroep. Voor prostaatcarcinoom-specifieke overleving (PCS) was de RMST na twee jaar 0,48 maanden (95%-bti 0,001-0,95) langer in de enzalutamidegroep. De verbeteringen met enzalutamide versus AA waren het meest prominent in korte-termijn uitkomsten en patiëntengroepen met minder agressieve ziektekenmerken.

De onderzoekers concluderen dat in deze cohortstudie van mCRPC-patiënten, begin van de behandeling met enzalutamide geassocieerd was met kleine maar statistisch significante verbeteringen in OS, PCS, TTS, en TTR vergeleken met beginnen met AA.

1.La J, Wang L, Corrigan JK et al. Abiraterone or enzalutamide for patients with castration-resistant prostate cancer. JAMA Network Open 2024;7:e2428444

Summary: A multicenter retrospective cohort study among Veterans with mCRPC found small but statical significant improvement in survival times with initiation of treatment with enzalutamide compared with initiation with abiraterone acetate.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Fase 2-studie van lange-termijn respons van recidiverend of refractair CNS-lymfoom op ibrutinib monotherapie (0)
2024-08-17 12:00   ( Nieuws )
Tags:  R R PCNSL or SCNSL ibrutinib
Dr. Christian GrommesIbrutinib is een first-in-class remmer van Bruton tyrosinekinase. Een fase 2-studie van Memorial Sloan Kettering Cancer Center (New York) heeft de werkzaamheid van ibrutinib monotherapie voor recidiverend of refractair (R/R) primair of secundair CNS-lymfoom (PCNSL/SCNSL) geëvalueerd. Dr. Christian Grommes en collega’s publiceren de studie in Clinical Cancer Research.1

De studie includeerde 46 patiënten (31 met R/R PCNSL en 15 met R/R SCNSL), die ibrutinib monotherapie 560 of 840 mg eens per dag kregen. De mediane follow-up was 49,9 maanden voor patiënten met R/R PCNSL en 62,1 maanden voor patiënten met R/R SCNSL. Tumorrespons werd gezien in 23 van 31 (74%) van de PCNSL-patiënten en 9 van 15 SCNSL-patiënten, met complete respons in 12 respectievelijk 7 patiënten. De mediane progressievrije overleving in de PCNSL-groep was 4,5 maanden (95%-bti 2,8-9,2) met één-jaars PFS-percentage 23,7% (12,4-45,1) en mediane duur van respons onder de 23 PCNSL-responders van 5,5 maanden. In de SCNSL-groep was de mediane PFS 5,3 maanden (95%-bti 1,3-14,5) met mediane duur van respons 8,7 maanden onder de 9 responders. Klaring van ctDNA uit cerebrospinaal vocht was geassocieerd met complete en lange-termijn responsen op ibrutinib.

De onderzoekers concluderen dat ibrutinib monotherapie werkzaamheid had voor R/R PCNSL/SCNSL.

1.Grommes C, Nandakumar S, Schaff LR et al. A phase II study assessing long-term response to ibrutinib monotherapy in recurrent or refractory CNS lymphoma. Clin Cancer Res 2024-0605

Summary: A phase 2 study at Memorial Sloan Kettering Cancer Center (New York, NY) found single-agent activity of ibrutinib monotherapy in relapsed or refractory CNS lymphoma.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Voorspellen van maligniteiten-geassocieerde veneuze tromboëmbolie op basis van circulerend tumor DNA (0)
2024-08-16 15:00   ( Nieuws )
Tags:  VTE ctDNA
Dr. Simon ManthaMet maligniteiten geassocieerde veneuze tromboëmbolie (VTE) is een belangrijke oorzaak van morbiditeit en mortaliteit. Het identificeren van patiënten met hoog risico van VTE die baat zouden kunnen hebben bij profylactische anticoagulantia is een uitdaging. Er zijn aanwijzingen dat circulerend celvrij DNA trombogeen is. Een studie van Memorial Sloan Kettering Cancer Center (New York) heeft de waarde van detectie van circulerend tumor DNA (ctDNA) voor het voorspellen van VTE geïnventariseerd. Dr. Simon Mantha en collega’s publiceren de studie in Nature Medicine.1

De studie is uitgevoerd in drie cohorten: een ontdekkingscohort van 4141 patiënten met verschillende typen maligniteiten, een prospectief validatiecohort van 1426 patiënten, en een multinationaal generalizeerbaarheidscohort van 463 patiënten met gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom. De figuur laat zien dat in het ontdekkingcohort detectie van ctDNA voorspellend was voor de ontwikkeling van VTE. De associatie was onafhankelijk van klinische kenmerken. Een machine-learning model getraind op gegevens van liquide biopten voorspelde VTE beter dan eerdere risicoscores, met c-indices in de drie cohorten van 0,74 respectievelijk 0,73 en 0,67 (versus 0,57 respectievelijk 0,61 en 0,54 voor de Khorana score). Deze figuur (ac: anticoagulantia) laat zien dat onder real-world patiënten anticoagulatie geassocieerd was met lager VTE-risico in geval van detectie van ctDNA, maar niet in geval van niet-detecteerbaar ctDNA.

De onderzoekers concluderen dat liquide biopsie kan bijdragen aan verbetering van de VTE-risicostratificatie onder patiënten met maligniteiten.

1.Jee J, Brannon AR, Singh R et al. DNA liquid biopsy-based prediction of cancer-associated venous thromboembolism. Nature Med 2024-03195-0

Summary: A multicohort study at Memorial Sloan Kettering Cancer Center (New York, NY) found that liquid biopsies may improve VTE risk stratification among cancer patients.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)