
De onderzoekers identificeerden 550.007 overlevers van BC gediagnostiseerd tussen de leeftijd 20 en 85 jaar van begin 1992 tot eind 2020. Meer dan de helft (53%) van deze overlevers had RT gekregen als onderdeel van de behandeling. Tijdens gemiddeld 9,7 jaar follow-up werd SPLC gezien in 8014 overlevers. Voor kleincellig longcarcinoom was de SIR vergeleken met de algemene bevolking hoger onder overlevers die RT hadden gekregen (1,15; 95%-bti 1,06 -1,25), hetgeen niet het geval was onder overlevers die geen RT hadden gekregen (1,00; 0.91-1,09); dit verschil in SIRs was statistisch significant (p=0,003). Vergelijkbare associaties werden gezien voor squameus celcarcinoom. Het risico van ontwikkelen van adenocarcinoom was niet afhankelijk van ontvangst van RT (wel RT: SIR 1,23; 95%-bti 1,18-1,28; geen RT: 1,17; 1,12-1,22; p=0,18).
De onderzoekers concluderen dat deze bevindingen suggereren dat er onderscheiden carcinogene routes bestaan voor RT-geïnduceerd SPLC van verschillende histologische subtypen.
1.Jiang C, Freedman RA, Punglia RS et al. Associations of radiotherapy receipt with lung cancer risk by histological subtype among breast cancer survivors in the United States. Int J Cancer 2024.35257
Summary: Analysis of data of 12 SEER registries found that among survivors of breast cancer receipt of radiotherapy was associated with varying risk of specific histological subtypes of primary lung cancer.
Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie. (Login)