Logo Jan Blom
Login

Oncologisch onderzoek.nl

Nieuws

Gerandomiseerde fase 2-studie van fulvestrant, palbociclib, en avelumab voor eerder-behandeld HR+ HER2- mBC (0)
2024-03-22 13:00   ( Nieuws )
Tags:  PACE study HR-positive HER2-negative mBC
Dr. Erica MayerCDK4/6-remmers zijn werkzaam in patiënten met HR-positief HER2-negatief metastatisch mammacarcinoom (HR+ HER2- mBC), maar het is niet duidelijk of deze patiënten baat hebben bij voortzetting van CDK4/6-remmers met endocriene therapie na progressie van de tumor, en of toevoeging van immuuncheckpointremming in deze setting van waarde is. De multicenter gerandomiseerde fase 2 –studie PACE in de Verenigde Staten is uitgevoerd om op dit punt duidelijkheid te scheppen. Dr. Erica Mayer (Dana-Farber Cancer Institute, Boston MA) en collega’s publiceren de studie in het Journal of Clinical Oncology.1

PACE includeerde patiënten met HR+ HER2- mBC met progressie van de ziekte op eerdere CDK4/6-remmer plus aromataseremmer (AI). De patiënten werden 1:2:1 gerandomiseerd naar fulvestrant (F), fulvestrant plus palbociclib (F+P), of fulvestrant plus palbociclib en avelumab (F+P+A). Het primaire eindpunt was door lokale onderzoekers beoordeelde progressievrije overleving met F versus F+P.

De mediane leeftijd van de 220 geïncludeerde patiënten was 57 jaar (range 25-83). De meeste patiënten (80,9%) waren postmenopauzaal, en 40% waren aanvankelijk gediagnostiseerd met de novo mBC. Palbociclib was de meest-gebruikte eerdere CDK4/6-remmer (90,9%). De mediane PFS was 4,8 maanden met F en 4,6 maanden met F+P (HR 1,11; p=0,62). De mediane PFS was 8,1 maanden met F+P+A (versus F: HR 0,75; p=0,23). Het verschil in PFS met F+P en F+P+A versus F was groter onder patiënten met baseline ESR1- en PIK3CA-veranderingen.

De onderzoekers concluderen dat toevoegen van palbociclib aan fulvestrant niet geassocieerd was met verbetering van de PFS in deze patiëntenpopulatie. De waargenomen toename van de PFS met toevoeging van avelumab dient nader te worden onderzocht.

1.Mayer EL, Ren Y, Wagle N et al. PACE: a randomized phase II study of fulvestrant, palbociclib, and avelumab after progression on cyclin-dependent kinase 4/6 inhibitor and aromatase inhibitor for hormone receptor-positive/human epidermal growth factor receptor-negative metastatic breast cancer. J Clin Oncol 2024; epub ahead of print

Summary: The multicenter randomized phase 2 PACE trial found that addition of palbociclib to fulvestrant did not improve progression-free survival among patients with HR-positive HER2-negative metastatic breast cancer whose disease had progressed on a previous CDK4/6 inhibitor plus aromatase inhibitor.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Fase 3-studie van pembrolizumab plus chemoradiotherapie gevolgd door pembrolizumab voor lokaal-gevorderd cervixcarcinoom (0)
2024-03-21 16:00   ( Nieuws )
Tags:  KEYNOTE-A18 locally advanced cervical cancer
Prof. Domenica LorussoPembrolizumab heeft werkzaamheid laten zien onder patiënten met persistent, recidiverend, of metastatisch cervixcarcinoom. Het is denkbaar dat werkzaamheid van chemoradiotherapie (CRT) versterkt wordt door immuuntherapie. De multinationale fase 3-studie KEYNOTE-A18 heeft toevoeging van pembrolizumab aan CRT voor lokaal-gevorderd cervixcarcinoom publiceren de studie in The Lancet.1

KEYNOTE-A18 werd uitgevoerd in 176 centra in 30 landen. De studie includeerde 1060 patiënten met nieuw-gediagnostiseerd hoog-risico lokaal-gevorderd cervixcarcinoom, die werden gerandomiseerd naar 5 drie-weekse cycli pembrolizumab plus CRT (n=529) of placebo plus CRT (n=531) gevolgd door 15 zes-weekse cycli pembrolizumab of placebo. Het primaire eindpunt was progressievrije overleving. De figuur laat zien dat met mediaan 17,9 maanden follow-up de mediane PFS in geen van beide armen bereikt werd; de twee-jaars PFS-percentages waren 68% in de pembrolizumab-CRT groep versus 57% in de placebo-CRT groep (HR 0,70; p=0,0020). De twee-jaars overall survival percentages waren 87% versus 81% (HR 0,73; 95%-bti 0,49-1,07). Graad 3 of hoger adverse events werden gerapporteerd voor 75% van de patiënten in de pembrolizumab-CRT groep en 69% van de patiënten in de placebo-CRT groep.

De onderzoekers concluderen dat toevoegen van pembrolizumab aan CRT voor nieuw-gediagnostiseerd, hoog-risico, lokaal-gevorderd cervixcarcinoom geassocieerd was met significante verbetering van de PFS.

1.Lorusso D, Xiang Y, Hasegawa K et al. Pembrolizumab or placebo with chemoradiiotherapy followed by pembrolizumab or placebo for newly diagnosed, high-risk, locally advanced cervical cancer (ENGOT-cx11/COG-3047/KEYNOTE-A18: a randomised, double-blind, phase 3 clinical trial. Lancet 2024; epub ahead of print

Summary: The multinational phase 3 KEYNOTE-A18 trial found that addition of pembrolizumab to chemoradiotherapy significantly improved progression-free survival in patients with newly diagnosed, high-risk, locally advanced cervical cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

SEER-database analyse van relatieve toxiciteit van proton- versus foton-bestraling voor prostaatcarcinoom (0)
2024-03-21 14:30   ( Nieuws )
Tags:  prostate cancer toxicity of PBT versus IMRT
Dr. James YuIn vergelijkende studies zijn geen significante verschillen gezien tussen werkzaamheid van protonentherapie (PBT) en van intensiteits-gemoduleerde radiotherapie (IMRT) voor prostaatcarcinoom. Het is niet bekend of er tussen PBT en IMRT verschillen zijn voor de eindpunten gastroïntestinale (GI) en genitourinaire (GI) toxiciteit. Een analyse van patiëntgegevens in de SEER-Medicare database over de periode van begin 2010 to eind 2017 heeft deze toxiciteiten geïnventariseerd. Dr. James Yu (Yale University, New Haven CT) en collega’s publiceren de analyse in het Journal of Clinical Oncology.1



De studie includeerde 772 PBT-patiënten en 1544 op basis van klinische en sociaal-demografische kenmerken 1:2 gematchte IMRT-patiënten. De frequentie van GI-toxiciteit met IMRT versus PBT was 3,5% versus 2,5% na zes maanden (p=0,18); 9,5% versus 10,2% na twaalf maanden (p=0,18), en 20,5% versus 23,5% na vierentwintig maanden (p=0,11). De frequentie van GU-toxiciteit met IMRT versus PBT na zes, twaalf, en vierentwintig maanden was 6,8% versus 5,7% (p=0,30) respectievelijk 14,3% versus 12,2 % (p=0,13) en 28,2% versus 25,8% (p=0,21).

De onderzoekers concluderen dat de analyse geen significante verschillen in GI- of GU-toxiciteit met PBT versus IMRT voor prostaatcarcinoom heeft laten zien.

1.Yu JB, DeStephano DM, Jeffers B et al. Updated analysis of comparative toxicity of proton and photon radiation for prostate cancer. J Clin Oncol 2024; epub ahead of print

Summary: Analysis of prostate cancer patient data in the SEER-Medicare database found no statistically significant differences between proton beam therapy and intensity-modulated radiation therapy in terms of gastrointestinal or genitourinary toxicity.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Chronische vermoeidheid in lange-termijn overlevers na radiotherapie voor hoofd-halscarcinoom (0)
2024-03-21 13:00   ( Nieuws )
Tags:  RT for HNC chronic fatigue in long-term survivors
Dr. Cecilie Delphin AmdalEr is geen duidelijkheid over de prevalentie van chronische vermoeidheid (CF) onder lange-termijn overlevers die radiotherapie (RT) hebben gekregen voor hoofd-halscarcinoom (HNC). Een cross-sectionele studie in Noorwegen heeft deze prevalentie geïnventariseerd. Dr. Cecilie Delphin Amdal (Universiteitsziekenhuis Oslo) en collega’s publiceren de studie in Radiotherapy & Oncology.1

De studie includeerde 227 tenminste-vijf-jaar overlevers die tussen begin 2007 en eind 2013 RT hadden gekregen voor HNC. De mediane leeftijd was 65 jaar, en de mediane tijd na de RT was 8,5 jaar. De overlevers en 1:3 voor leeftijd en geslacht gematchte controlepersonen uit de algemene Noorse bevolking beantwoordden een gevalideerde vermoeidheidsvragenlijst en een gezondheids-gerelateerde kwaliteit-van-leven vragenlijst (EORTC QLQ-C30). Onder de overlevers rapporteerde 33% CF, meer dan tweemaal zoveel als onder de controlepersonen (15%). In multivariate analyse waren vrouwelijk geslacht (OR 3,39; 95%-bti 1,82), comorbiditeit (2,17; 1,20-3,94), en IMRT-behandeling versus 3DCRT (2,13; 1,16-3,91) geassocieerd met CF, terwijl RT-doseringsparameters niet geassocieerd waren met CF. Overlevers met CF hadden significant slechtere HRQOL dan overlevings zonder CF.

De onderzoekers concluderen dat één op de drie lange-termijn overlevers na RT voor HNC chronische vermoeidheid rapporteerde, die sterk geassocieerd was met slechtere HRQOL.

1.Huynh T-T M, Falk RS, Paulsen Hellebust T et al. Chronic fatigue in long-term survivors of head and neck treated with radiotherapy. Radiotherapy & Oncology 2024.110231

Summary: A cross-sectional study in Norway found that one third of long-term survivors after radiotherapy for head and neck cancer reported chronic fatigue, which was strongly associated with impaired health-related quality of life.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multicenter fase 1-studie van zandelisib plus zanubrutinib voor eerder-behandeld folliculair en mantelcellymfoom (0)
2024-03-20 16:00   ( Nieuws )
Tags:  previously treated FL and MCL zandelisib plus zanubrutinib
Dr. Jacob SoumeraiHet is denkbaar dat onder patiënten met folliculair lymfoom (FL) of mantelcellymfoom (MCL) de combinatie van de PI3Kδ-remmer zandelisib en de BTK-remmer zanubrutinib synergistische werkzaamheid heeft en resistentie tegen single-agent therapie voorkomt. Een multicenter fase 1-studie in de Verenigde Staten heeft deze hypothese getoetst. Dr. Jacob Soumerai (Massachusetts General Hospital, Boston) en collega’s publiceren de studie in het British Journal of Haematology.1

De dose-finding fase van de studie includeerde 20 patiënten met recidiverende of refractair B-cel maligniteiten, en resulteerde in een aanbevolen fase 2-dosering van vier-weekse cycli van zandelisib 60 mg op dagen één tot en met zeven plus zanubrutinib 80 mg tweemaal daags op alle dagen. Met deze dosering werden 31 FL-patiënten en 19 MCL-patiënten behandeld. Onder alle 50 patiënten waren de meest-waargenomen adverse events neutropenie (35%; 24% fase 3 of 4), diarree (33%; 2%), trombocytopenie (32%; 8%) en anemie (27%; 8%). Drie patiënten discontinueerden de behandeling wegens AEs. De overall response rate was 87% (33% complete respons) onder de FL-patiënten en 74% (47%) onder de MCL-patiënten. De mediane duur van respons en progressievrije overleving werden in geen van beide groepen bereikt tijdens mediaan 16,5 maanden follow-up van 16,5 maanden in de FL-groep en 10,9 maanden in de MCL-groep. De één-jaars PFS-percentages waren 72,3% (95%-bti 51,9-85,1) in de FL-groep en 56,3% (28,9-76,7) in de MCL-groep.

De onderzoekers concluderen dat de combinatie van zandelisib en zanubrutinib hoge responspercentages induceerde zonder hogere toxiciteit vergeleken met beide middelen afzonderlijk (visual abstract).

1.Soumerai JD, Diefenbach CS, Jagadeesh D et al. Safety and efficacy of zandelisib plus zanubrutinib in previously treated follicular and mantle cell lymphomas. Br J Haematol 2024.19419

Summary: A multicenter phase 1 trial in the United States found that among patients with previously treated follicular or mantle cell lymphomas, the combination of zandelisib and zanubrutinib was associated with high response rates and no increased toxicity compared to either agent alone.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Fase 1b-studie van neoadjuvant nivolumab of nivolumab plus relatlimab voor E/GEJ-carcinoom (0)
2024-03-20 14:30   ( Nieuws )
Tags:  esophageal gastroesophageal junction cancer neoadjuvant ICIs
Dr. Vincent LamGedurende de laatste decennia is slechts weinig therapeutische vooruitgang geboekt in management van resectabel carcinoom van slokdarm of slokdarm-maagovergang (E/GEJ-carcinoom). Mogelijke synergistische activiteit van remming van de immuuncheckpoints PD-1 en LAG-3 zou de immuunrespons voor deze tumoren kunnen verbeteren. Een multicenter fase 1b-studie in de Verenigde Staten heeft neoadjuvant nivolumab (arm A; n=16) of neoadjuvant nivolumab plus relatlimab (arm B; n=16) in combinatie met chemoradiotherapie (CRT) in 32 volwassen patiënten met resectabel stadium II of III E/GEJ-carcinoom geëvalueerd. Dr. Vincent Lam (Johns Hopkins University School of Medicine, Baltimore MD) en collega’s publiceren de studie in Nature Medicine.1

De patiënten kregen twee drie-weekse inductiecycli van nivolumab (arm A) of nivolumab plus relatlimab (arm B), gevolgd door nog drie cycli in combinatie met concurrent CRT, waarna chirurgie werd uitgevoerd. Het primaire eindpunt van de studie was veiligheid. In arm A werd dit eindpunt bereikt; in arm B moest doseringsmodificatie plaatsvinden om toxiciteit te verminderen. Pathologisch complete respons en majeure pathologische respons werden gezien in 40% respectievelijk 53,5% van de patiënten in arm A en 21,4% respectievelijk 57,1% van de patiënten in arm B. De meest-gerapporteerde adverse events waren vermoeidheid, misselijkheid, trombocytopenie, en dermatitis. Onder alle 32 patiënten waren de twee-jaars recidiefvrije overlevings en overall survival percentages 72,5% respectievelijk 82,6%. Hogere baseline expressie van PD-L1 en LAG-3 was geassocieerd met diepere pathologische respons. Patiënten met niet-detecteerbaar circulerend tumor DNA na de ICI-inductiecycli, voor de chirurgie, en na de chirurgie hadden significant langere recidiefvrije overleving en overall survival dan patiënten met detecteerbaar ctDNA.

De onderzoekers concluderen dat de studie in het veiligheidsprofiel en werkzaamheid van gecombineerde PD-1 en LAG-3 blokkade voor E/GEJ-carcinoomheeft laten zien.

1.Kelly RJ, Landon BV, Zaidi AH et al. Neoadjuvant nivolumab or nivolumab plus LAG-3 inhibitor relatlimab in resectable esophageal/gastroesophageal junction cancer: a phase 1b trial and ctDNA analyses. Nature Med 2024-02877-z

Summary: A multicenter phase 1b trial in the USA found safety and efficacy of neoadjuvant combined PD-1 and LAG-3 blockade in patients with esophageal/gastroesophageal junction cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Multinationale fase 3-studie van neoadjuvant pembrolizumab plus chemotherapie gevolgd door adjuvant pembrolizumab plus endocriene therapie voor hoog-risico ER+/HER2- mammacarcinoom (0)
2024-03-20 13:00   ( Nieuws )
Tags:  KEYNOTE-756
Prof. Javier CortesDe multinationale fase 3-studie KEYNOTE-756 randomiseerde patiënten met vroeg-stadium hoog-risico ER-positief HER2-negatief mammacarcinoom naar neoadjuvant pembrolizumab plus chemotherapie (n=635) of placebo plus chemotherapie (n=643), gevolgd door chirurgie en adjuvant pembrolizumab plus endocriene therapie of placebo plus endocriene therapie. De primaire eindpunten van de studie zijn percentage patiënten met pathologisch complete respons (pCR) na de neoadjuvante fase en gebeurtenisvrije overleving (EFS). Prof. Javier Cortes (Quironsalud, Barcelona) presenteert op het EBCC14-congres in Milaan pCR-resultaten en residual cancer burden (RCB)-uitkomsten van de studie.1

De eerste interimanalyse van de studie werd uitgevoerd na 33,2 maanden follow-up (range 7,9-51,8). In de ITT-populatie was het pCR (ypT0/Tis ypN0)-percentage significant hoger in de pembolizumab plus chemotherapiegroep dan in de placebo plus chemotherapiegroep (24,3% versus 15,6%; p=0,00005). Het pCR-profijt met pembrolizumab was over het algemeen consistent in de vooraf-gespecificeerde subgroepen. In de pembrolizumab plus chemotherapiegroep vergeleken met de placebo plus chemotherapiegroep waren meer patiënten met RCB-0 (24,7% versus 15,6%) en RCB-1 (10,2% versus 8,1%) en minder patiënten met RCB-2 (40,8% versus 45,3%) en RCB-3 (20,5% versus 28,9%). In de neoadjuvante fase werden graad 3 of hoger treatment-related adverse events gezien in 52,5% van de patiënten met pembrolizumab plus chemotherapie en 46,4% van de patiënten met placebo plus chemotherapie. De EFS-resultaten waren nog niet matuur.

De onderzoekers concluderen dat onder patiënten met vroeg-stadium hoog-risico ER-positief HER2-negatief mammacarcinoom toevoeging van pembrolizumab aan neoadjuvante chemotherapie resulteerde in verhoging van het pCR-percentage en verschuiving van RCB naar lagere residuele-ziektecategorieën.

1.Cardoso F et al. EBCC14, abstr. 4

Summary: First interim analysis of the multinational phase 3 KEYNOTE-756 trial found that among patients with early stage high-risk ER-positive HER2-negative breast cancer addition of pembrolizumab to neoadjuvant chemotherapy significantly increased the pCR rate and shifted residual cancer burden to lower residual disease categories.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)

Stereotactische ablatieve radiotherapie versus percutane irreversibele elektroporatie voor lokaal-gevorderd pancreascarcinoom (0)
2024-03-19 16:00   ( Nieuws )
Tags:  CROSSFIRE trial locally advanced pancreatic cancer SABR versus IRE
Prof. Martijn MeijerinkStadium III lokaal-gevorderd pancreascarcinoom wordt beschouwd als niet-resectabel, en de huidige regimes van palliatieve chemotherapie resulteren slechts in bescheiden overlevingswinst. De gerandomiseerde fase 2-studie CROSSFIRE van Amsterdam UMC heeft werkzaamheid van MRI-geleide stereotactische ablatieve radiotherapie (SABR) vergeleken met die van CT-geleide percutane irreversibele elektroporatie (IRE) na standaard FOLFIRINOX chemotherapie in patiënten met lokaal-gevorderd pancreascarcinoom. Prof. Martijn Meijerink en collega’s publiceren de studie in The Lancet Gastroenterology & Hepatology.1

De studie includeerde volwassen patiënten die drie tot acht cycli FOLFIRINOX hadden gekregen voor tumoren met een diameter van ten hoogste 5 cm. De patiënten werden 1:1 gerandomiseerd naar MRI-geleide SABR (vijf fracties van 8 Gy op niet-achtereenvolgende dagen) of CT-geleide percutane IRE. Het primaire eindpunt was overall survival na randomisatie. De mediane leeftijd van de 68 geïncludeerde patiënten (36 mannen en 32 vrouwen) was 65 jaar (IQR 57-70). De mediane OS was 16,1 maanden in de SABR-groep versus 12,5 maanden in de IRE-groep (HR 1,39; p=0,21). Omdat het onwaarschijnlijk was dat met inclusie van nieuwe patiënten superioriteit van een van beide technieken aangetoond zou kunnen worden (conditionele waarschijnlijkheid 0,13) werd de studie voortijdig gestopt wegens futiliteit. Adverse events werden gezien in 63% van de patiënten in de SABR-groep versus 59% van de patiënten in de IRE-groep (p=0,8); graad 3 of hoger AEs werden gezien in 16% versus 25% (p=0,35). In elk van beide groepen overleed één patiënt aan een behandelings-gerelateerde AE.

De onderzoekers concluderen dat de studie geen significante verschillen heeft laten zien in werkzaamheid of veiligheid van SABR versus IRE na FOLFIRINOX voor lokaal-gevorderd pancreascarcinoom.

1.Timmer FET, Geboers B, Ruarus AH et al. MRI-guided stereotactic ablative body radiotherapy versus CT-guided percutaneous irreversible electroporation for locally advanced pancreatic cancer (CROSSFIRE): a single-centre, open-label, randomised phase 2 trial. Lancet Gastroenterol Hepatol 2024.00017-7

Summary: The randomized phase 2 CROSSFIRE trial at Amsterdam UMC (The Netherlands) found no significant difference in effectivity or safety between MRI-guided stereotactic ablative body radiotherapy versus CT-guided percutaneous irreversible electroporation after FOLFIRINOX chemotherapy for locally advanced pancreatic cancer.


  Reageren op dit artikel is mogelijk na registratie.  (Login)